ECLI:NL:CRVB:2018:2056

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
18/521 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwijzing als verplicht VWNW-kandidaten na sluiting Detentiecentrum Alphen aan den Rijn

Op 5 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellanten, die als verplicht Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaten waren aangewezen na de sluiting van het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn (DCA). De appellanten, werkzaam bij het DCA, waren betrokken bij een reorganisatie die voortvloeide uit rijksbrede bezuinigingen en capaciteitsreductie in de vreemdelingenbewaring. De minister van Justitie en Veiligheid had hen per 1 juli 2014 aangewezen als verplicht VWNW-kandidaten, omdat hun functies vervielen door de sluiting van het DCA.

De rechtbank Den Haag had eerder de besluiten van de minister vernietigd, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat de minister aannemelijk had gemaakt dat de appellanten daadwerkelijk bij het DCA waren geplaatst en dat er geen sprake was van een centrale aanstelling. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de sluiting van het DCA per 1 juli 2014 correct was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de appellanten terecht als verplicht VWNW-kandidaten waren aangewezen, en dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter.

Uitspraak

18.521 AW, 18/522 AW

Datum uitspraak: 5 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 december 2017, 17/2499 en 17/2480 (aangevallen uitspraak), en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] en [Appellant 2] te [woonplaats 2] (appellanten)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. V. Stavleu, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Versloot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn tot 1 juli 2014 werkzaam geweest als [naam functie] bij het
Detentiecentrum Alphen aan den Rijn ( DCA ).
1.2.
Als gevolg van rijksbrede bezuinigingen is voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in
het Masterplan DJI 2013-2018 (Masterplan) uitgewerkt dat door middel van reorganisatie DJI-breed een capaciteitsreductie zal plaatsvinden. In het Masterplan is vermeld dat sprake is van een sterke daling in capaciteitsbehoefte in de vreemdelingenbewaring en dat het DCA een penitentiaire inrichting (PI) wordt.
1.3.
Bij brief van 4 september 2013 heeft de waarnemend directeur van de Directie Bijzondere
Voorzieningen (DBV) aan de vestigingsdirecteur van het DCA meegedeeld dat de hoofddirectie DJI heeft besloten dat het DCA op 1 juli 2014 formeel sluit en dat het gebouw wordt overgedragen aan de sector Gevangeniswezen (GW). Vanaf die datum kan de vorming van de PI Alphen Groot onder verantwoordelijkheid van de sector GW plaatsvinden. In verband hiermee is de vestigingsdirecteur van het DCA verzocht een contourenplan en een uitstroomplan op te stellen, waarbij als uitgangspunt geldt dat het DBV-personeel dat werkzaam is in het DCA vanaf 1 juli 2014 verplicht Van Werk Naar Werk
(VWNW)-kandidaat wordt en tijdelijk wordt gedetacheerd in de PI Alphen Groot tot het moment waarop het GW de opengevallen functie (lees: functies) heeft ingevuld. Voorts geldt als uitgangspunt dat GW al in 2014 alleen gedetineerden en regimes in het gebouw van DCA onderbrengt en dus de doelgroep Vreemdelingenbewaring voor die tijd moet uitstromen.
1.4.
Op 18 december 2013 heeft de waarnemend directeur DBV het Contourenplan DCA van
14 oktober 2013 (contourenplan) vastgesteld. In het contourenplan is vermeld dat de
DBV-vestiging als geheel sluit en dat er geen nieuwe organisatiestructuur komt. Bij brief van 2 januari 2014 heeft de waarnemend directeur DBV de ondernemingsraad DBV een nadere toelichting gegeven op zijn besluit tot vaststelling van het contourenplan. In deze brief is vermeld dat de reorganisatie niet sectoroverstijgend is en dat het DCA als vestiging conform de uitgangspunten van het Personeelsplan DJI van 1 juli 2013 apart gaat reorganiseren, los van de PI Alphen aan den Rijn . DCA wordt een PI en het gebouw wordt overgedragen aan de sector GW. Er is geen sprake van functievolgerschap, aangezien de PI in een ander reorganisatietraject zit.
1.5.
Bij besluiten van 26 juni 2014 heeft de minister appellanten wegens het vervallen van hun
functies per 1 juli 2014 aangewezen als verplicht VWNW-kandidaat.
1.6.
In vervolg op het contourenplan is op 26 september 2014 het Plan van Aanpak Sluiting
DCA opgesteld (Plan van Aanpak). Dit plan bevat een sluitings- en reorganisatieplan met een personeelsplan. In het Plan van Aanpak is vermeld dat het DCA sluit op 1 juli 2014, dat het formatie- en bezettingsoverzicht (FBO) van het DCA per die datum leeg is en dat in de transitiefase tot 1 juli 2014 alleen nog justitiabelen en regimes ten behoeve van het GW in het DCA worden ondergebracht. Voor de PI Alphen Groot wordt een afzonderlijk FBO opgesteld.
1.7.
Bij besluiten van 18 december 2014 heeft de minister de bezwaren tegen de besluiten van 26 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.8.
Bij uitspraak van 30 augustus 2016 (15/679 en 15/789) heeft de rechtbank [woonplaats 2] de
beroepen tegen de besluiten van 18 december 2014 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de minister opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu de minister zijn standpunt dat appellanten decentraal zijn aangesteld bij het DCA niet heeft onderbouwd en niet is ingegaan op het standpunt van appellanten dat zij centraal zijn aangesteld. Aan bespreking van de overige beroepsgronden is de rechtbank niet toegekomen.
Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.9.
Bij besluiten van 24 februari 2017 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten waren geplaatst bij het DCA en dat van een centrale aanstelling, in die zin dat de functies van appellanten niet zouden vallen onder het te reorganiseren DCA , geen sprake is. Van een individueel besluit waarin een dergelijke centrale aanstelling is vastgelegd is niet gebleken. De minister heeft aangetoond dat, ondanks ogenschijnlijke voortzetting van activiteiten, sprake is geweest van sluiting van het DCA per 1 juni (lees: 1 juli) 2014 en uitbreiding van de PI Alphen aan den Rijn. Het reorganisatiebereik mocht worden beperkt tot het DCA , waarbij de detentietoezichthouders (DTH’ers) en het medische en gedragswetenschappelijke personeel buiten de reorganisatie en dus buiten het VWNW-traject mochten worden gelaten. Er is geen strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de positie van DTH’ers niet op één lijn kan worden gesteld met de positie van appellanten.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat geen sprake is van een centrale aanstelling, in die zin dat de functies van appellanten niet zouden vallen onder het te reorganiseren DCA . Hij neemt de gronden over waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat DCA niet is gesloten, omdat de activiteiten van DCA zijn voortgezet. Zij hebben daartoe in de eerste plaats verwezen naar commentaren bij artikel 7:669 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en aansluiting gezocht bij uitvoeringsregels van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over dat artikel. Het BW is echter niet van toepassing op de rechtspositie van appellanten en de uitvoeringsregels dus evenmin. Voor analoge toepassing van dit artikel bestaat geen aanleiding.
4.3.
Appellanten hebben in dit verband verder aangevoerd dat huisvesting van gedetineerden een kernactiviteit is van het DCA , vóór en na 1 juli 2014, en dat het gebouw in Alphen aan den Rijn nog steeds voor deze activiteit wordt gebruikt. Dit betoog slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat het GW capaciteit heeft ingehuurd van het DCA en ook al vóór
1 juli 2014 gebruikmaakte van het gebouw. Na 1 juli 2014 is ook sprake van huisvesting van gedetineerden, zoals ook in het Masterplan was voorgenomen. Dit betekent echter niet dat huisvesting van gedetineerden behoort tot de kerntaak van het DCA ; die kerntaak was vreemdelingenbewaring. De DJI bestond in 2014 uit verschillende directies en de penitentiaire inrichtingen (sector GW) en detentiecentra (sector Bijzondere Voorzieningen) zijn gescheiden onderdelen in het kader van de reorganisaties. Om die reden kunnen appellanten geen zogenoemde functievolgers zijn.
4.4.
Uit de gedingstukken blijkt verder dat het DCA door bezuinigingen en capaciteitsreductie in de vreemdelingenbewaring ging sluiten en dat in Alphen aan den Rijn vanaf 1 juli 2014 uitsluitend nog een PI gevestigd is. Het FBO van het DCA is leeg per die datum. De functies van appellanten zijn dan ook komen te vervallen. Dat de ondernemingsraad van de DBV zich in het verleden op het standpunt heeft gesteld dat deze reorganisatie geen sluiting betrof maar een fusie, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat dit standpunt door de minister niet is gevolgd.
4.5.
Wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen betekent dat appellanten terecht zijn aangewezen als verplicht VWNW-kandidaten als bedoeld in artikel 49r, aanhef en onder e, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking. Dit oordeel brengt mee dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) L.V. van Donk
GdJ