ECLI:NL:CRVB:2018:2047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
16/7032 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen met korting wegens niet-verzekering tijdens verblijf in Suriname

Op 5 juli 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over zijn AOW-pensioen. De appellant, geboren in Curaçao in 1950, had recht op AOW-pensioen vanaf 29 mei 2016, maar kreeg een korting van 50% omdat hij in de periode van 1966 tot 1991 in Suriname woonde en niet verzekerd was voor de AOW. De Svb had dit besluit genomen op basis van het feit dat appellant gedurende deze periode geen AOW-pensioen had opgebouwd.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep beriep hij zich op het ILO Verdrag 128, waarin Nederland volgens hem verantwoordelijk zou zijn voor het vaststellen van een ouderdomsverzekering in Suriname. De Raad oordeelde echter dat de staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname betekende dat Suriname verantwoordelijk was voor zijn eigen socialezekerheidsstelsel. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de Svb appellant terecht niet verzekerd had geacht voor de AOW tijdens zijn verblijf in Suriname.

De uitspraak bevestigde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, moest worden gehandhaafd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.

Uitspraak

16.7032 AOW

Datum uitspraak: 5 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 oktober 2016, 16/2956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Appellant is verschenen.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is [in] 1950 in Curaçao geboren en heeft met ingang van
29 mei 2016 recht op een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In de in dit geding relevante periode heeft appellant van 1966 tot 1988 in Suriname gewoond en tussen 1988 en 1991 op Curaçao.
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2016 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen toegekend waarop een korting is toegepast van 50%. Hierbij is rekening gehouden met afgerond 25 jaar waarin appellant geen AOW-pensioen heeft opgebouwd, omdat hij in de periode van 1966 tot 1991 buiten Nederland woonde en niet verzekerd is geweest.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 januari 2016 is bij beslissing op
bezwaar van 22 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar rechtspraak van de
Raad, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich nogmaals beroepen op Verdrag 128 betreffende uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom en aan nagelaten betrekkingen van 29 juni 1967, Trb. 1968, 131 (ILO Verdrag 128). Volgens appellant was Nederland op grond van dat verdrag verantwoordelijk voor het vaststellen van een ouderdomsverzekering in Suriname. Hij heeft hiervoor verwezen naar de brief van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van
25 juli 1969 en de Toelichtende Nota bij het verdrag waarin is opgenomen dat het verdrag voorshands alleen voor Nederland zal gelden. Dit betekent volgens appellant dat Nederland een ouderdomsverzekering in Suriname in het leven had moeten roepen. Door dit na te laten heeft Nederland onzorgvuldig gehandeld en heeft appellant nu een financieel gat van 44% in zijn AOW-pensioen. Dit gat moet gerepareerd worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW in de periode dat hij in Suriname woonde.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daarbij gebezigde overwegingen worden geheel onderschreven. In onder meer de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Raad van
1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225 is – onder verwijzing naar parlementaire behandeling van de positie van ingezetenen van Suriname voorafgaand aan de onafhankelijkheid van dit land – verwogen dat de staatkundige relatie tussen Nederland en Suriname tot gevolg heeft gehad dat Suriname steeds verantwoordelijk is geweest voor zijn eigen socialezekerheidsstelsel. De Nederlandse overheid is daarom voor de jaren dat personen in Suriname hebben gewoond niet verantwoordelijk voor het pensioen. Ook recent nog heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in haar brief van
5 oktober 2017 (Kenmerk 2017-0000157748) in reactie op vragen uit de Tweede Kamer geantwoord geen mogelijkheid te zien voor een speciale regeling voor de niet volledige AOW-opbouw van Nederlandse (voormalig) ingezetenen van Surinaamse herkomst.
4.3.
Ook het beroep dat appellant heeft gedaan op het ILO Verdrag 128 kan appellant niet baten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de in overweging 3 genoemde brief van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken en de Toelichtende Nota bij dit verdrag dat het verdrag alleen voor Nederland geldt en dat de Gouverneur van Suriname is verzocht de stukken aan de Staten van Suriname over te leggen. Zoals in 4.2 is uiteengezet, was Suriname op grond van het Statuut zelf verantwoordelijk voor het eigen socialezekerheidsstelsel. Suriname heeft echter, anders dan de Nederlandse Antillen, nagelaten te voorzien in een ouderdomsverzekering. Daargelaten de vraag of appellant bepalingen uit ILO Verdrag 128 rechtstreeks zou kunnen inroepen, kan een aanspraak op een ongekorte AOW-uitkering wat betreft de periode dat appellant woonachtig was in Suriname dan ook geenszins uit dit verdrag worden afgeleid.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
ew