ECLI:NL:CRVB:2018:2036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na langdurige ziekte en de rol van deskundigen in het proces
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 25 april 2013 ziek meldde met klachten aan haar schouders. Appellante ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW), maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij vanaf 25 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure is een deskundige benoemd, M.M. Wolff-van der Ven, die op basis van eigen onderzoek en beschikbare medische gegevens een rapport heeft uitgebracht. De deskundige concludeerde dat appellante op de datum in geding, 25 mei 2014, leed aan een chronisch pijnsyndroom van beide schouders, maar dat de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2014 adequaat waren. De Raad heeft het rapport van de deskundige als overtuigend beschouwd en heeft geoordeeld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigen in het proces en de rol van medische beoordelingen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.