ECLI:NL:CRVB:2018:2000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding bij intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 4 juni 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het college heeft aangegeven dat het voornemens is om de bezwaren van appellante gegrond te verklaren. Na deze mededeling heeft appellante op 9 mei 2018 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld over de proceskostenvergoeding in het kader van de intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien het college reeds had besloten tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, moest de Raad enkel oordelen over de kosten die appellante in beroep en hoger beroep heeft gemaakt.
De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.503,-, bestaande uit € 1.002,- voor de kosten in beroep en € 501,- voor de kosten in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.