ECLI:NL:CRVB:2018:2000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
14-5834 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 4 juni 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het college heeft aangegeven dat het voornemens is om de bezwaren van appellante gegrond te verklaren. Na deze mededeling heeft appellante op 9 mei 2018 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld over de proceskostenvergoeding in het kader van de intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien het college reeds had besloten tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, moest de Raad enkel oordelen over de kosten die appellante in beroep en hoger beroep heeft gemaakt.

De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.503,-, bestaande uit € 1.002,- voor de kosten in beroep en € 501,- voor de kosten in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 juli 2018
14/5834 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 september 2014, 14/1510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 26 april 2018 heeft het college te kennen gegeven dat het voornemens is om de bezwaren van appellante gegrond te verklaren.
Het college heeft op 4 juni 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Naar aanleiding van de brief van 26 april 2018 heeft mr. Karkache bij brief van 9 mei 2018 namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 juni 2018 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Aangezien het college reeds heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase, moet de Raad nog slechts oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.002,- in beroep en € 501,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N.L. Kuipers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) N.L. Kuipers

LO