ECLI:NL:CRVB:2018:1981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als thuishulp werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een medisch onderzoek vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en heeft haar ZW-uitkering per 14 februari 2015 beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat.
De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv en de werkgever waren niet aanwezig op de zitting. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies medisch passend waren.
De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met R.H. Budde als griffier.