ECLI:NL:CRVB:2018:1979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
15/8033 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit CIZ inzake indicatie persoonlijke verzorging na melding van mogelijke fraude

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) betreffende de indicatie voor persoonlijke verzorging van een betrokkene, die in 2017 is overleden. De zaak is ontstaan na een melding van zorgkantoor [BV] over mogelijke fraude door de zorgaanbieder van de betrokkene. Het CIZ heeft daarop een herindicatieonderzoek uitgevoerd, wat leidde tot een verlaging van de indicatie van persoonlijke verzorging van klasse 3 naar klasse 1, met terugwerkende kracht tot 25 juli 2010. De rechtbank Rotterdam had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellanten, de erven van de betrokkene, hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft overwogen dat het CIZ het bestreden besluit op het medisch advies van 25 juni 2014 mocht baseren, waarin werd gesteld dat de betrokkene in staat was zijn persoonlijke verzorging zelf te verrichten. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat het CIZ niet voldoende heeft onderbouwd dat de betrokkene onjuiste informatie heeft verstrekt, wat noodzakelijk is voor de verlaging van de indicatie met terugwerkende kracht. De Raad heeft het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het indicatiebesluit van 27 juli 2010 in te trekken per 30 januari 2014 en een indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 1, te verlenen voor de periode van 30 januari 2014 tot en met 24 oktober 2014. Tevens is het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

15.8033 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 oktober 2015, 14/5935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) te [woonplaats] (appellanten)

CIZ

Datum uitspraak: 13 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. A. Sarioglu, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de Raad heeft CIZ nadere inlichtingen gegeven en nadere stukken ingezonden.
Betrokkene is op 26 maart 2017 overleden. Mr. Sarioglu heeft meegedeeld dat de procedure door appellanten wordt voortgezet en heeft namens hen nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Namens appellanten zijn mr. Sarioglu, [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door tolk A. Arpat. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft CIZ betrokkene, geboren in 1933, op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) voor de periode van
25 juli 2010 tot en met 24 juli 2015.
1.2.
Naar aanleiding van een melding door Zorgkantoor [BV] dat de door betrokkene ingeschakelde zorgaanbieder [zorgaanbieder] mogelijk betrokken is bij fraude en het onder 1.1 genoemde indicatiebesluit vermoedelijk op basis van onjuist verstrekte informatie tot stand is gekomen, heeft CIZ in opdracht van het Fraude Kern Team een (her)indicatieonderzoek bij betrokkene uitgevoerd.
1.3.
Dit (her)indicatieonderzoek heeft geleid tot het besluit van 30 januari 2014, waarbij CIZ het onder 1.1 genoemde besluit heeft ingetrokken en CIZ betrokkene voor de periode van
25 juli 2010 tot en met 24 juli 2025 heeft geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week). Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
De medisch adviseur van CIZ heeft op 25 juni 2014 advies uitgebracht. Volgens de medisch adviseur is betrokkene bekend met COPD Gold klasse II, een aortaklepprothese, prikkelbaar darmsyndroom, benigne prostaathypertrofie, diabetes mellitus type II en hypertensie en is er enige discrepantie tussen de door betrokkene weergegeven beperkingen en zijn objectiveerbare aandoeningen. De medisch adviseur concludeert dat betrokkene door inspanningsintolerantie lichte beperkingen heeft op het gebied van bewegen en verplaatsen, maar dat hij in staat moet worden geacht zijn zelfzorg in rustig tempo zelfstandig te verrichten.
1.5.
Bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar, onder verwijzing naar het medisch advies van 25 juni 2014, ongegrond verklaard en de aan betrokkene verleende indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 1, per 25 oktober 2014 beëindigd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat betrokkene geen recht heeft op een indicatie voor persoonlijke verzorging, omdat hij die verzorging in een rustig tempo zelf kan doen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat CIZ bevoegd was ambtshalve het besluit van 30 januari 2014 te nemen en dat het bij het bestreden besluit beëindigen van de indicatie met een overgangsperiode van bijna drie maanden niet in strijd is met het verbod van reformatio in peius of het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft verder overwogen dat de medisch adviseur van CIZ in een nader advies van
18 september 2015 heeft meegedeeld dat de door betrokkene in beroep ingediende medische stukken niet tot een ander advies leiden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de uitgebrachte medische adviezen te twijfelen.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat uit de medische stukken, zoals deze in beroep en hoger beroep zijn aangevuld, blijkt dat betrokkene was aangewezen op een indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 3. Appellanten hebben verder aangevoerd dat CIZ de indicatie niet met terugwerkende kracht tot 25 juli 2010 heeft kunnen verlagen en vervolgens per 25 oktober 2014 heeft kunnen beëindigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
CIZ heeft naar aanleiding van de onder 1.2 genoemde melding nader onderzoek verricht naar de juistheid van de op 27 juli 2010 verleende indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 3. Gesteld noch gebleken is dat CIZ tot een dergelijk onderzoek niet bevoegd is.
4.2.
Onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur van 25 juni 2014 heeft CIZ zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat betrokkene geen aanspraak heeft op een indicatie voor persoonlijke verzorging, omdat hij deze verzorging in zijn eigen tempo zelf kan doen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat CIZ het bestreden besluit op dit medisch advies mocht baseren. Uit wat appellanten hebben aangevoerd volgt niet dat dit medisch advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet concludent of anderszins onjuist is. Betrokkene is tijdens een spreekuur gezien en de medisch adviseur van CIZ heeft de door de huisarts verstrekte informatie van diverse behandelaars van betrokkene kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. CIZ heeft ook de in beroep en hoger beroep door betrokkene overgelegde medische stukken van diverse behandelaars voorgelegd aan de medisch adviseur. De medisch adviseur heeft in de nadere adviezen van 18 september 2015 en 14 september 2016 afdoende gemotiveerd waarom deze stukken geen afbreuk doen aan het eerdere standpunt dat betrokkene zijn persoonlijke verzorging zelf kan verrichten. Dat de medisch adviseur van CIZ ondanks alle beschikbare medische stukken ook nog nader overleg met de huisarts of andere behandelaars van betrokkene had moeten voeren, volgt de Raad niet.
4.3.
CIZ heeft de indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 3, met terugwerkende kracht tot 25 juli 2010 verlaagd naar klasse 1 en deze indicatie vervolgens per 25 oktober 2014 geheel beëindigd. Ter zitting heeft CIZ desgevraagd toegelicht dat CIZ als uitgangspunt hanteert dat een begunstigende beschikking niet met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Dit is slechts anders indien de beschikking op basis van door een betrokkene onjuist verstrekte gegevens tot stand is gekomen. Deze situatie doet zich volgens CIZ voor nu zorgaanbieder [zorgaanbieder] bij de aanvraag die heeft geleid tot het besluit van 27 juli 2010 ten onrechte zou hebben vermeld dat de gezondheidssituatie slechter is geworden en betrokkene niet zelfredzaam meer was. Appellanten hebben het standpunt ingenomen dat CIZ niet heeft onderbouwd dat betrokkene onjuiste informatie heeft verstrekt en dat daarom voor een uitzondering op het door CIZ gehanteerde uitgangspunt geen plaats is. De Raad onderschrijft dit standpunt van appellanten. In de gedingstukken bevindt zich immers enkel een rapport waarin is vermeld dat het Fraude Kern Team aanleiding ziet voor een ambtshalve indicatieonderzoek bij cliënten van onder meer zorgverlener [zorgaanbieder] , waaronder betrokkene, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden bepaald dat de indicaties rechtmatig zijn. Dat betrokkene onjuiste informatie heeft verstrekt blijkt hieruit niet.
4.4.
De beroepsgrond van appellanten dat CIZ de bij besluit van 30 januari 2014 tot en met
24 juli 2025 toegekende indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 1, bij het bestreden besluit niet per 25 oktober 2014 mocht beëindigen, omdat dat in strijd is met het verbod van reformatio in peius of het rechtszekerheidsbeginsel, slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (de uitspraak van 27 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5018) mag CIZ bij beslissing op bezwaar een zorgfunctie beëindigen met ingang van een datum die op zijn vroegst gelijk is aan de datum van die beslissing. Het bestreden besluit is hiermee in overeenstemming.
4.5.
Uit 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 30 januari 2014 te herroepen, het indicatiebesluit van
27 juli 2010 per 30 januari 2014 in te trekken en aan betrokkene voor de periode van
30 januari 2014 tot en met 24 oktober 2014 een indicatie te verlenen voor persoonlijke verzorging, klasse 1.
5. Aanleiding bestaat om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De gemaakte kosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat daarom niet tijdig is verzocht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 31 juli 2014;
  • herroept het besluit van 30 januari 2014, trekt het indicatiebesluit van 27 juli 2010 in per 30 januari 2014 en verleent aan betrokkene over de periode van 30 januari 2014 tot en met 24 oktober 2014 een indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 1;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 31 juli 2014;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van
€ 2.004,-;
- bepaalt dat het Zorgkantoor aan appellanten het betaalde griffierecht van in totaal € 168,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox

RB