ECLI:NL:CRVB:2018:1973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
17/1676 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht en verzoek om vrijstelling afgewezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had op 16 augustus 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat de kosten van rechtsbijstand hoger zijn dan door de griffier was aangegeven en dat het onredelijk is dat hij deze kosten moet dragen gezien zijn financiële situatie. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant het griffierecht niet heeft betaald en dat hij niet heeft onderbouwd waarom de rechtbank onterecht tot de conclusie is gekomen dat hij in verzuim was.

De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier.

Uitspraak

17.1676 PW

Datum uitspraak: 26 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 januari 2017, 16/2627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 april 2018 heeft de Raad aan appellant vragen gesteld. Appellant heeft daarop niet gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 16 augustus 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht op grond van de Participatiewet. Bij besluit van 25 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Appellant heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Op
2 december 2016 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de kosten van rechtsbijstand niet € 72,- bedragen, maar € 438,-, en dat het niet redelijk is dat hij vanwege zijn financiële middelen deze kosten moet dragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 8:41, vierde tot en met zesde lid, van de Awb volgt dat de griffier de indiener van het beroepschrift mededeelt welk griffierecht verschuldigd is. Daarbij wijst de griffier de indiener erop dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van zijn mededeling moet zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie moet zijn gestort. Als het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Vaststaat dat appellant het griffierecht in het onder 1.1 genoemde beroep niet heeft betaald en dat de rechtbank om die reden dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant heeft, hoewel daartoe in gelegenheid gesteld, niet onderbouwd waarom dat oordeel onjuist is. Op grond van de beschikbare gegevens kan ook overigens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Zwart

LO