ECLI:NL:CRVB:2018:1971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en FML
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeluk, ontving een ZW-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 28 mei 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten, waaronder PTSS, waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze had gemotiveerd dat de PTSS geen gevolgen had voor de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde dat de FML correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, de belastbaarheid van appellant niet overschreden. De nieuw ingebrachte medische stukken werden bestudeerd, maar de Raad concludeerde dat deze geen significante afwijkingen vertoonden van eerdere beoordelingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.