ECLI:NL:CRVB:2018:1969
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 9 september 2010 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat de appellant per 6 september 2012 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat de appellant geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en inpakker. Het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten in staat was om stressbeperkte functies te vervullen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en voegde nieuwe medische stukken toe. De Raad oordeelde echter dat deze stukken geen nieuw licht op de zaak wierpen en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen juist waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in staat was de maatgevende arbeid te verrichten, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees ook een veroordeling in proceskosten af, omdat er geen aanleiding voor was.