ECLI:NL:CRVB:2018:1967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
16/3550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medische beoordeling door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich met ingang van 29 juni 2012 ziek had gemeld na een auto-ongeluk, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat haar geen recht op een uitkering toekende. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en geconcludeerd dat er geen significante afwijkingen waren die een uitkering rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat appellante geschikt is voor haar eigen werk als administratief medewerker. Het hoger beroep wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

16.3550 WIA

Datum uitspraak: 28 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 augustus 2015, 15/17733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.F.M. Hindriks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.D. van Doleweerd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als administratief medewerker voor 35,69 uur per week, heeft zich met ingang van 29 juni 2012 ziek gemeld met whiplashklachten na een auto‑ongeluk. Appellante is op 30 juni 2014 onderzocht op het spreekuur van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft geconcludeerd dat behoudens aanwijzingen voor een milde psychisch aandoening, geen afwijkingen zijn te objectiveren. Volgens deze arts is sprake van een inconsistentie tussen de mate van ervaren klachten en de daadwerkelijke arbeidsbeperkingen. In de rubriek Persoonlijk functioneren van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 augustus 2014 is als enige beperking weergegeven “geen werk, waarbij ze de snelweg opgaat als bijrijder”. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellante geschikt is voor haar eigen werk zodat er geen verlies van verdiencapaciteit is. Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 24 juni 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2014 en zich tevens toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege een verslechtering van de gezondheidssituatie waarvoor zij door de huisarts is doorverwezen naar een neuroloog.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 augustus 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van 11 februari 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tijde van zijn onderzoek een ander toestandsbeeld heeft gevonden dan de primaire arts heeft vastgesteld, heeft hij de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts op 24 juni 2014 onderschreven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden waarbij zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante hebben onderzocht en de informatie van de behandelend sector en de door appellante gevolgde therapieën hebben betrokken en gewogen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de verzekeringsartsen een externe deskundige hadden moeten raadplegen om nader onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid en PTSS. Daartoe is overwogen dat appellante van februari 2013 tot juni 2013 een revalidatietraject heeft gevolgd waarna haar is geadviseerd een jaar te wachten met het zoeken van een andere behandeling voor haar voortdurende psychische klachten. Ten tijde van de datum in geding (24 juni 2014) was inmiddels een jaar verstreken, waarin appellante geen hulp of nadere therapie heeft gezocht. Op basis hiervan was er voor de verzekeringsartsen geen aanleiding om een externe deskundige in te schakelen. Dat appellante meer beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen, heeft appellante niet op medische gronden aannemelijk gemaakt. De door appellante daartoe in beroep overgelegde stukken dateren alle ruim na de datum in geding. Er zijn geen redenen voor twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellante. Vervolgens heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante geschikt moet worden geacht tot het verrichten van de maatgevende arbeid van administratief medewerker. Omdat zij daarmee haar maatmaninkomen kan verdienen, is er geen verlies aan verdiencapaciteit, zodat een WIA‑uitkering terecht is geweigerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht omdat hij de situatie van appellante heeft gespiegeld aan een hem overkomen auto‑ongeval. Hierdoor is het medisch onderzoek niet objectief verricht, althans onvoldoende betrouwbaar. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich geheel verlaten op de conclusies van de verzekeringsarts terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn onderzoek wel een andere gezondheidssituatie heeft geconstateerd. Appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk te kennen gegeven dat zij in afwachting was van een psychologische behandeling op grond waarvan (psychische) beperkingen waren aangewezen. De combinatie van de medische geschiedenis en de complexiteit van de klachten had voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding moeten zijn om een externe deskundige te raadplegen temeer omdat appellante nog zoekende was naar een behandeling voor de klachten. Dat appellante op of rond 24 juni 2014 nog niet onder behandeling was, kan haar niet worden tegengeworpen. Dat zij in 2015 nog altijd hulp behoeft, duidt er op dat de verzekeringsartsen onvoldoende oog hebben gehad voor de psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer aangevoerd in de stukken geen grond te vinden voor het oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts(en) subjectief gekleurd is. Toegelicht is dat appellante zowel ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onder behandeling was. Eerst in april 2015 is psychologische hulp gezocht. Appellante heeft haar stelling, dat zij op 24 juni 2014 verdergaand beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen, niet met medische stukken onderbouwd. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. De grond van appellante dat de arts van het Uwv vooringenomen was, slaagt niet. Voor dit standpunt van appellante, biedt het rapport van
11 augustus 2014 van deze arts geen aanknopingspunten. Uit dit rapport blijkt dat de arts anamnese heeft afgenomen met bevraging van de claimklachten en de ervaren belemmeringen. Ook is het persoonlijk en sociaal functioneren uitgevraagd en de eventueel te volgen therapieën met medicatiegebruik. Vervolgens heeft hij een psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en de door appellante ingezonden informatie van de behandelend sector betrokken. De conclusies die deze arts op basis van zijn onderzoek heeft getrokken, zijn inzichtelijk en consistent beschreven. Verder is het medisch oordeel van deze arts door een verzekeringsarts getoetst en akkoord bevonden.
4.2.
Evenmin wordt appellante gevolgd in haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich zou hebben verlaten op de conclusie van de primaire arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 juni 2014 uitvoerig beschreven waarom hij de conclusie van de primaire arts volgt. Ook heeft hij gemotiveerd uiteen gezet dat het door hem gevonden toestandsbeeld niet afdoet aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid door de primaire arts. Van belang is te onderstrepen dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door hem gevonden medische situatie betrekking heeft op een andere datum
(11 februari 2015) dan de datum waarop het bestreden besluit ziet (24 juni 2014).
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Na afloop van de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante zelf onderzocht. Overwogen is dat het toestandsbeeld van appellante per einde wachttijd niet gelijk is aan die per datum van het huidige onderzoek (op 11 februari 2015). Inmiddels lijkt sprake van een psychische stoornis, aanpassingsstoornis met depressieve kleuring dan wel een depressie. Op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen en bestudering van de gedingstukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen grond ziet voor twijfel aan de juistheid van de door de primaire arts verrichte medische beoordeling. Ook komt uit de informatie van de behandelend sector niet het beeld naar voren dat de belastbaarheid van appellante zou zijn onderschat. Nu appellante geen nadere onderbouwing heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische grondslag, voor zover die betrekking heeft op de datum 24 juni 2014, slaagt de beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met de (psychische) klachten en dat als gevolg daarvan de arbeidsbeperkingen van appellante zijn onderschat niet. Ook hoefde het Uwv geen externe expertise in te winnen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante wordt met de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat appellante niet geschikt zou zijn voor haar eigen werk als administratief medewerker. De passendheid van dit werk is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv voldoende inzichtelijk gemaakt.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.A.A. Traousis

OS