Uitspraak
17.1923 MAW, 17/2700 MAW
OVERWEGINGEN
26 juni 2014 in het belang van de dienst.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar bij de Minister van Defensie, was ontslagen wegens wangedrag. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregel van ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het verweten wangedrag. Appellant had in 2013 en 2014 ambtsberichten ontvangen voor eerder wangedrag, waaronder het ongeoorloofd gebruik van dienstgoederen voor privédoeleinden en ongepast gedrag tegenover ondergeschikten. Daarnaast was appellant in 2014 in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling van zijn ex-vriendin, waarvoor hij later door de militaire kamer van het gerechtshof was veroordeeld tot een taakstraf en schadevergoeding. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris bevoegd was om appellant te ontslaan op basis van artikel 39 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Appellant had aangevoerd dat het ontslag onevenredig was en in strijd met het gelijkheidsbeginsel, maar de Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, gezien de bijzondere positie van de organisatie en de hoge eisen aan de medewerkers. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.