Uitspraak
16.6265 WIA
24 augustus 2016, 16/1010 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
11 februari 2016 heeft beëindigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die eerder een WIA-uitkering ontving, had zijn uitkering zien beëindigen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een heronderzoek. Het Uwv concludeerde dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om tot zijn conclusie te komen.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn bezwaren, met name dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen zelfstandig onderzoek had verricht en dat de medische informatie onvoldoende steun bood voor de conclusie van het Uwv. De Raad oordeelde echter dat de gronden van de appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst).
De Raad bevestigde dat de appellant geen nieuwe medische informatie had ingediend die zijn stellingen kon ondersteunen. De conclusie was dat de geselecteerde functies passend waren voor de appellant en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.