ECLI:NL:CRVB:2018:1949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/852 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich op 1 december 2012 ziek meldde wegens rugklachten, had geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten verslechterden en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft in reactie hierop rapporten overgelegd die de eerdere conclusies bevestigden. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld. De Raad concludeerde dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.852 WIA

Datum uitspraak: 28 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2015, 15/3031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C.A.M. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de aangevoerde gronden en de door appellant overgelegde medische informatie van de behandelend sector.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als natuursteenbewerker in een omvang van gemiddeld 37 uur per week, heeft zich op 1 december 2012 – hij had toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet – ziek gemeld wegens rugklachten met uitstraling naar het rechterbeen en rechterarmklachten.
1.2.
Bij besluit van 14 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 december 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij op laatstgenoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 14 oktober 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv volledig en zorgvuldig is verricht. Zij heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de medische beperkingen van appellant. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de klachten, waaronder de rugklachten, en dat de verzekeringsartsen, gelet op de onderzoeksbevindingen en de door appellant overgelegde informatie, niet te geringe beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat de subjectieve klachtenbeleving van appellant niet doorslaggevend is bij de vaststelling van de naar medisch objectieve bevindingen bestaande arbeidsbeperkingen. Op de door appellant in beroep overgelegde informatie heeft het Uwv ter zitting van de rechtbank gemotiveerd toegelicht waarom deze niet tot meer dan wel andere beperkingen leidt. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn lichaam door de jarenlange bovenmaatse fysiek zware werkzaamheden is versleten en opgebrand. Appellant heeft zich, ondanks pijnklachten, nooit ziek gemeld. Er is sprake van een progressief beeld van de rug‑aandoening waardoor zijn klachten verslechteren. Appellant heeft in hoger beroep medische informatie overgelegd, waaronder het huisartsenjournaal en een medicatieoverzicht, waaruit blijkt dat de klachten verslechteren. De gehele dag is appellant bezig om zijn lichamelijke klachten te ontzien wat weer een negatieve invloed heeft op zijn gemoedstoestand. Hij is nooit uitgerust omdat hij telkens op zoek is naar een houding waarin hij de minste pijn voelt. De klachten zijn invaliderend. Hoewel appellant graag zou willen werken, kan hij het met zijn klachten niet opbrengen om de voor hem geselecteerde functies
te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft met rapporten van 19 februari 2016 en 11 november 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de gronden in hoger beroep als ook op de in hoger beroep overgelegde medische informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien het ingenomen standpunt te wijzigen. Vervolgens heeft het Uwv bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep appellant hebben gezien, hem lichamelijk en psychisch hebben onderzocht en de beschikking hebben gehad over informatie van de behandelend sector. Het oordeel van de rechtbank dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist is vastgesteld, wordt eveneens onderschreven. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. In zijn rapport van
23 september 2014 heeft de verzekeringsarts uitgebreid gemotiveerd dat bij appellant, als gevolg van jarenlang zwaar lichamelijke belastende arbeid, sprake is van degeneratieve afwijkingen aan de rug en beenklachten. Hierdoor is hij beperkt voor zwaarder dynamisch en eenzijdig statisch werk als ook voor zware inspanningen met de handen. In een FML van
23 september 2014 heeft deze arts in de rubrieken “Aanpassing aan fysieke omgevingseisen”, “Dynamische handelingen” en ‘‘Statische houdingen” beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 16 maart 2015 inzichtelijk gemotiveerd waarom hij zich kan vinden in de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. Daartoe heeft hij overtuigend uiteengezet dat in de FML van
23 september 2014 voldoende beperkingen zijn neergelegd die waarborgen dat de onderrug zowel op dynamisch als statisch terrein ontzien wordt. Ook is rekening gehouden met een licht verminderde belastbaarheid van de rechterarm. Bij rapporten van 19 februari 2016 en
11 november 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de door appellant in beroep en hoger beroep overgelegde informatie geen aanknopingspunten bieden voor meer, dan wel andere, beperkingen. Nu ook anderszins niet is gebleken dat in de FML van 23 september 2014 te weinig beperkingen voor appellant zijn aangenomen, wordt geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 13 oktober 2014 geselecteerde voorbeeldfuncties
– gelet op de aan die functies verbonden belasting – in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daarbij is van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het oordeel van de arbeidsdeskundige onderschrijft en daarnaast in zijn rapport van 2 april 2015 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom appellant ondanks de voorkomende signaleringen in staat moet worden geacht de functies te verrichten.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.A.A. Traousis

LO