ECLI:NL:CRVB:2018:1933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de draagkracht voor bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft appellante op 21 juli 2016 bijzondere bijstand aangevraagd op basis van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van € 3.900,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 26 oktober 2016 afgewezen, omdat appellante ten tijde van de aanvraag over een positief banksaldo van € 5.737,- beschikte. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 januari 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen dit besluit op 9 mei 2017 ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 26 juni 2018 behandeld. De Raad oordeelde dat het college in het kader van de bijzondere bijstand de vrijheid heeft om de draagkracht van een belanghebbende vast te stellen. Dit houdt in dat het college zelf bepaalt welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de kosten van woninginrichting uit het vermogen van appellante konden worden voldaan, en dat de beroepsgrond van appellante, dat er bijzondere omstandigheden waren die de beoordeling van haar draagkracht zouden beïnvloeden, niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.