ECLI:NL:CRVB:2018:1909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/4105 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag na scheiding en co-ouderschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellante en belanghebbende, die gehuwd zijn geweest en twee kinderen hebben. De zaak betreft de herziening van een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat de kinderbijslag voor de kinderen gelijkelijk moest worden verdeeld tussen beide ouders. Appellante had verzocht om de kinderbijslag volledig aan haar uit te betalen, omdat zij stelde dat zij de meeste kosten voor de kinderen draagt. De Svb had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kinderen in gelijke mate bij beide ouders wonen en dat belanghebbende de hoogste bijdrage in het onderhoud van de kinderen levert. De Raad oordeelde dat op basis van artikel 18, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), belanghebbende recht heeft op de kinderbijslag voor de kinderen. De Raad merkte op dat de kinderbijslag op verzoek van belanghebbende voor de helft aan appellante kon worden uitbetaald, maar dat er geen reden was om van het eerdere besluit van de Svb af te wijken. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was en bevestigde deze.

Uitspraak

16.4105 AKW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2016, 15/5828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [belanghebbende] te [woonplaats 2] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 21 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft desgevraagd meegedeeld aan het geding deel te willen nemen. Namens belanghebbende heeft mr. J.G.J. Spiekker een zienswijze gegeven.
De gemachtigde van appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. Spiekker.
Het onderzoek ter zitting is geschorst voor overleg tussen partijen. Partijen hebben nadere stukken ingezonden. Met instemming van partijen is het onderzoek gesloten en wordt nu uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante en belanghebbende zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2003, en [kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2005. [kind 1] staat ingeschreven op het adres van belanghebbende; [kind 2] staat ingeschreven op het adres van appellante. Er geldt een omgangsregeling die erop neerkomt dat appellante en belanghebbende ieder voor de helft de zorg voor de kinderen hebben.
1.2.
Belanghebbende heeft in het verleden kinderbijslag voor de kinderen aangevraagd. Deze is aan hem toegekend en uitbetaald. Na de scheiding heeft de Svb onderzoek gedaan naar de verdeling van de verzorging en het onderhoud van de kinderen. Bij besluit van
13 oktober 2008 heeft de Svb appellante bericht dat de afspraken tussen haar en belanghebbende erop neerkomen dat zij de kinderen in gelijke mate verzorgen en onderhouden, wat co-ouderschap wordt genoemd. Appellante en belanghebbende zullen elk de helft van de kinderbijslag ontvangen. Daarbij is vermeld dat belanghebbende bij de Svb bekend is als aanvrager van de kinderbijslag en dat hij voortaan alle correspondentie over de kinderbijslag zal ontvangen. Appellantes bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2008 is ongegrond verklaard.
1.3.
In mei 2014 heeft appellante zich tot de Svb gewend met het verzoek de kinderbijslag volledig aan haar uit te betalen. Zij heeft daarbij gesteld dat het merendeel van de uitgaven voor de kinderen door haar wordt gedaan en dat zij ten onrechte niet in aanmerking komt voor een kindgebonden budget.
1.4.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de Svb appellantes verzoek afgewezen op de grond dat zij geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot een herziening van het eerdere besluit zouden moeten leiden. Bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 24 juni 2014 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gezien de door appellante bij de rechtbank ingediende vordering en de datum van het bestreden besluit heeft de rechtbank vastgesteld dat in geding is de aanspraak op kinderbijslag in de periode van 1 april 2013 tot en met 16 januari 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat [kind 1] en [kind 2] in deze periode in gelijke mate de nachtrust bij beide ouders doorbrachten en daarom zowel tot het huishouden van appellante als tot het huishouden van belanghebbende behoorden. Gezien de gedingstukken, met name de beschikking van de familiekamer van de rechtbank [plaatsnaam 1], nevenzittingsplaats [plaatsnaam 2], van 31 maart 2010 (Beschikking), is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat belanghebbende de hoogste bijdrage in het onderhoud van de kinderen heeft geleverd. Op grond van het bepaalde in artikel 18, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) dient de kinderbijslag voor de kinderen op basis van het recht van belanghebbende aan hem te worden uitbetaald. Reeds om deze reden heeft de Svb geen aanleiding hoeven zien om terug te komen van zijn besluit van 13 oktober 2008 en om de kinderbijslag voor (een van) de kinderen op basis van het recht van appellante aan haar uit te betalen. Appellantes beroep op het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid.
3.1.
Ter zitting van de Raad is de mogelijkheid besproken dat appellante en belanghebbende elk voor één kind kinderbijslag aanvragen. Door het verschil in leeftijd van de kinderen zou dat leiden tot een ongelijk bedrag aan kinderbijslag. Door de kinderbijslag voor elk van de kinderen voor de helft aan de andere ouder uit te betalen, zouden appellante en belanghebbende een gelijk bedrag aan kinderbijslag ontvangen. Financieel leidt dit niet tot een ander resultaat, maar het zou appellante als rechthebbende op kinderbijslag de mogelijkheid geven een kindgebonden budget aan te vragen. Partijen zijn overeengekomen hiertoe per 1 januari 2018 over te gaan. Voor de periode ervoor hebben zij geen overeenstemming bereikt. De Raad zal daarom nu over de periode in geding uitspraak doen.
3.2.
Er is geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Voor een uitgebreide weergave van de van belang zijnde regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat [kind 1] en [kind 2] in gelijke mate bij appellante en belanghebbende wonen en dat belanghebbende – en niet appellante – de hoogste bijdrage in het onderhoud van de kinderen levert. Dit blijkt uit de in de Beschikking neergelegde regeling. Ook in hoger beroep zijn door appellante geen gegevens aangedragen die het oordeel ondersteunen dat in de praktijk daaraan geen uitvoering werd gegeven. Op grond van artikel 18, vijfde lid, van de AKW heeft belanghebbende daarom recht op de kinderbijslag voor de kinderen. Deze kinderbijslag kon op grond van artikel 18, zevende lid, van de AKW op verzoek van belanghebbende voor de helft aan appellante worden uitbetaald. Het tot 1 juli 2014 geldende Samenloopbesluit kinderbijslag, noch het per die datum van kracht zijnde Besluit uitvoering kinderbijslag bevat een bepaling die tot een ander oordeel moet leiden.
3.3.
Het in 3.2 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor

TM