Uitspraak
16.4105 AKW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2018.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellante en belanghebbende, die gehuwd zijn geweest en twee kinderen hebben. De zaak betreft de herziening van een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat de kinderbijslag voor de kinderen gelijkelijk moest worden verdeeld tussen beide ouders. Appellante had verzocht om de kinderbijslag volledig aan haar uit te betalen, omdat zij stelde dat zij de meeste kosten voor de kinderen draagt. De Svb had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kinderen in gelijke mate bij beide ouders wonen en dat belanghebbende de hoogste bijdrage in het onderhoud van de kinderen levert. De Raad oordeelde dat op basis van artikel 18, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), belanghebbende recht heeft op de kinderbijslag voor de kinderen. De Raad merkte op dat de kinderbijslag op verzoek van belanghebbende voor de helft aan appellante kon worden uitbetaald, maar dat er geen reden was om van het eerdere besluit van de Svb af te wijken. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was en bevestigde deze.