ECLI:NL:CRVB:2018:1903
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen terugvordering van persoonsgebonden budget en vaststelling zorgkosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die een persoonsgebonden budget (pgb) ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Zorgkantoor, dat haar pgb voor het jaar 2013 had vastgesteld op € 3.715,- en daarnaast een bedrag van € 11.558,- had teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had gesteld dat appellante niet aan de verplichting had voldaan om uitsluitend giraal te betalen. Bovendien werd vastgesteld dat de opgevoerde kosten voor begeleiding niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze niet als zorg in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ konden worden aangemerkt. De Raad wees erop dat de stelling van appellante dat de zorg wel onder het pgb zou vallen, niet voldoende was om de eerdere uitspraak te weerleggen.
Daarnaast werd de verantwoordelijkheid van de budgethouder benadrukt. Appellante had niet aangetoond dat zij door haar medische situatie niet in staat was om aan de verplichtingen van het pgb te voldoen. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor redelijkerwijs tot terugvordering had kunnen overgaan, ook al zou appellante het teruggevorderde bedrag gelet op haar inkomsten nooit kunnen voldoen. De bescherming van de beslagvrije voet werd hierbij in acht genomen. Tot slot werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.