ECLI:NL:CRVB:2018:1891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 14 augustus 2008 ziek meldde vanwege rugklachten en spanningsklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellante vanaf 12 oktober 2010 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling op 16 december 2014 werd geconcludeerd dat appellante vanaf 17 februari 2015 niet langer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante medische informatie was meegewogen. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Appellante stelde dat zij dagelijks ernstige pijnklachten ervaart en dat haar psychische klachten niet voldoende waren erkend.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat de rechtbank terecht had overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante had onderkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige. De medische grondslag van het bestreden besluit werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.