ECLI:NL:CRVB:2018:1889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
16/1850 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige besluitvorming en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als detentietoezichthouder werkte, was sinds 27 september 2011 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 1 mei 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant adequaat waren onderbouwd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en overhandigde aanvullende medische informatie. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de vastgestelde belastbaarheid te betwisten en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren.

De uitspraak bevestigde de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv en de rechtbank, en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1850 WIA

Datum uitspraak: 27 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 februari 2016, 15/1588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P. den Besten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische informatie overgelegd waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Den Besten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als detentietoezichthouder voor 38 uur per week, is op
27 september 2011 uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens psychische klachten. Het Uwv heeft de re-integratie-inspanningen van de werkgever voor appellant onvoldoende geacht, wat ertoe geleid heeft dat aan de werkgever een loonsanctie is opgelegd. Na afloop van de loonsanctie is appellant op 15 mei 2014 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft psychische en lichamelijke beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 mei 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 28%. Bij besluit van 28 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 mei 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van
10 december 2014 met een aanvullende rapportage op 28 januari 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 21 januari 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht, informatie van de behandelend sector (Regionaal Psychiatrisch Centrum, RPC) heeft gewogen en appellant op het spreekuur heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector, van het RPC van 6 (lees: 7) februari 2014, bij zijn beoordeling betrokken. Evenmin heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden om de verzekeringsartsen niet te volgen in de door hen vastgestelde belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek en medische gegevens van de behandelaars beperkingen vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen en neergelegd in een FML van 15 mei 2014. Deze belastbaarheid is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd bevestigd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de medische beoordeling. Aan hoe appellant zijn klachten zelf ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Met betrekking tot de psychische klachten heeft appellant een (ongedateerde) brief van A.W. de Lange, psychiater a.i., overgelegd waaruit blijkt dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis bij onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Voorts blijkt uit een op verzoek van de gemeente Woerden, uitgebracht rapport van 7 augustus 2016, dat appellant in het kader van de Participatiewet is vrijgesteld van de arbeidsverplichting vanwege een forse psychische overbelasting en neiging tot psychische decompensatie. Hoewel appellant zich heeft gerealiseerd dat de in verband met de Participatiewet gegeven vrijstelling van de arbeidsverplichting, een ander kader bevat dan de Wet WIA, acht hij deze vrijstelling ook van betekenis voor de datum in geding omdat de beoordeling van de vrijstelling is verricht door een medicus. Tot slot heeft appellant met verwijzing naar een brief van 6 oktober 2016 van chirurg D.J. Swank aangevoerd dat de elleboogklachten zijn onderschat. Appellant is van mening dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is op grond waarvan hij in aanmerking dient te komen voor een WIA-uitkering.
3.2.
In de in hoger beroep overgelegde medische gegevens heeft het Uwv geen aanleiding gezien om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van
15 mei 2014 psychisch en lichamelijk onderzocht, dossierstudie verricht en de informatie van het RPC bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de nadere informatie in bezwaar meegewogen en heeft een algehele heroverweging verricht.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat bij het vaststellen van de beperkingen van appellant onvoldoende rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke klachten. De verzekeringsarts heeft, op basis van de eigen onderzoeksbevindingen en de voorhanden medische informatie, van onder meer het RPC, vastgesteld dat bij appellant sprake is van PTSS alsook een niet ernstige aanpassingsstoornis en gestoorde agressieregulatie bij een gemende persoonlijkheidsproblematiek. Appellant lijkt in sterke mate te externaliseren. Een verlaagde psychische spankracht is aannemelijk. Naast de psychische klachten is sprake van rug- en elleboogklachten. De verzekeringsarts acht appellant aangewezen op werkzaamheden waarbij geen bovennormaal beroep wordt gedaan op concentratie en/of geheugen, waarbij niet op risicovolle plekken wordt gewerkt en waarbij niet beroepsmatig een voertuig wordt bestuurd. De verzekeringsarts heeft daartoe beperkingen weergegeven in een FML van 15 mei 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de in bezwaar overgelegde informatie geen aanleiding gezien om de belastbaarheid aan te scherpen omdat reeds in voldoende mate rekening is gehouden met het reiken, de psychische kwetsbaarheid en de verminderde alertheid. Evenmin is er reden om een urenbeperking vast te stellen omdat daartoe medisch objectieve gegevens ontbreken. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader uiteengezet dat uit het overgelegde behandelplan van 7 juli 2015 geen verdergaande belemmeringen naar voren komen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat met de door hem aangepaste FML van 15 mei 2014 recht wordt gedaan aan de medische situatie van appellant op de datum in geding van 1 mei 2014.
4.3.
Evenmin leidt de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend sector van appellant tot wijziging van de vastgestelde belastbaarheid. Met de rechtbank en anders dan appellant stelt, kan uit de omstandigheid dat hij door de Gemeente is ontheven van zijn arbeidsverplichting, niet zonder meer volgen dat hij in het geheel niet in staat is om arbeid te verrichten, nog afgezien van het feit dat de vrijstelling dateert ruim twee jaar na de in dit geding zijnde datum. Bij het verlenen van een dergelijke vrijstelling worden andere criteria gehanteerd dan die gelden bij de beantwoording van de vraag of er sprake in van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. De in hoger beroep overgelegde brief van
6 oktober 2016 van chirurg Swank heeft het Uwv geen aanleiding gegeven tot wijziging van de belastbaarheid omdat deze brief ziet op bevindingen na de datum in geding. Voorts bevat de ongedateerde brief van psychiater Lange geen aanknopingspunten voor nieuwe gezichtspunten omdat met de in deze brief neergelegde diagnose rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de voor hem door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 21 januari 2015 toereikend heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellant passend zijn.
4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Dogan

RB