ECLI:NL:CRVB:2018:1889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldige besluitvorming en beoordeling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als detentietoezichthouder werkte, was sinds 27 september 2011 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 1 mei 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant adequaat waren onderbouwd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en overhandigde aanvullende medische informatie. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de vastgestelde belastbaarheid te betwisten en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren.
De uitspraak bevestigde de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv en de rechtbank, en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.