ECLI:NL:CRVB:2018:1885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 2010 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, meldde zich in 2012 ziek vanwege rug-, been- en armklachten, alsook psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering per 10 maart 2014, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 44%. Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berustte. De verzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat appellante in staat was de voorgehouden functies te vervullen, ondanks haar klachten. De door appellante ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellante om haar stellingen met medische gegevens te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.