ECLI:NL:CRVB:2018:1859
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft op 8 juli 2015 besloten om appellante met ingang van 18 augustus 2015 geen uitkering toe te kennen. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, maar appellante ging hiertegen in beroep. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante onderzocht en de beschikbare medische informatie is in de beoordeling meegenomen. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor het inwinnen van nadere medische informatie en dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.
Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat er aanleiding was voor het aannemen van een urenbeperking. De Raad oordeelde echter dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding gaf voor het aannemen van meer beperkingen dan al was vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.W. Akkerman als voorzitter en H.C.P. Venema en A.T. de Kwaasteniet als leden.