ECLI:NL:CRVB:2018:1858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant. Appellant, die zich in 2004 ziek meldde met psychische klachten en later ook rug- en knieklachten, had vanaf 2007 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering werd in 2011 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling in 2014, waarbij ook andere gezondheidsklachten zoals hoge bloeddruk en schildklierproblemen aan de orde kwamen, concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot een besluit van 21 januari 2015 waarin werd vastgesteld dat appellant per 22 maart 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat zijn belastbaarheid niet juist was vastgesteld. Het Uwv verdedigde de eerdere besluiten en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was geweest. De Raad onderschreef de conclusie dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.