ECLI:NL:CRVB:2018:1841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld na het beëindigen van haar dienstverband als helpende + bij de gemeente Rotterdam. Appellante had zich op 7 november 2014 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had haar vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, die appellante belastbaar achtte met inachtneming van haar beperkingen, concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 7 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld en dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschreden. Het Uwv verwees naar rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die bevestigden dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een volledig beeld hadden van de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies niet boven haar belastbaarheid uitgingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.