ECLI:NL:CRVB:2018:1841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
16/4839 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld na het beëindigen van haar dienstverband als helpende + bij de gemeente Rotterdam. Appellante had zich op 7 november 2014 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had haar vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, die appellante belastbaar achtte met inachtneming van haar beperkingen, concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 7 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.

Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld en dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschreden. Het Uwv verwees naar rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die bevestigden dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een volledig beeld hadden van de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies niet boven haar belastbaarheid uitgingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/4839 ZW
Datum uitspraak: 20 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 juli 2016, 16/390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als helpende + in dienst van de gemeente Rotterdam. Op 1 februari 2013 is haar dienstverband geëindigd. Op 7 november 2014 heeft appellante zich ziek gemeld. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 4 september 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 september 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens een zestal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 97,54% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
28 september 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 7 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag, waarbij deze arbeidsdeskundige heeft vermeld dat op grond van de geselecteerde functies geen verlies aan verdienvermogen ontstaat.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkt is en niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Zij heeft aangevoerd dat de belastende factoren in de functies met de SBC-codes 111171, 267050 en 111160 op een aantal aspecten haar belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 augustus 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Er is geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, gelet op de verrichte onderzoeken en betrokken informatie van de behandelend reumatoloog van appellante, er geen reden was aan te nemen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 26 mei 2016 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de in beroep ingebrachte informatie van de huisarts en behandelend reumatoloog geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt niet te handhaven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in genoemd rapport de informatie van de reumatoloog van 29 maart 2016 betrokken, waarin is vermeld dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom/fibromyalgie, bij artrose, en geen artritis of andere tekenen van een reumatische aandoening. Gelet op de datum waarop die informatie betrekking heeft, mocht de verzekeringsarts bezwaar en beroep er van uitgaan dat de gezondheidssituatie van appellante enkele maanden daarvoor op de datum in geding niet wezenlijk afweek. In hoger beroep zijn geen andersluidende gegevens ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Naar aanleiding van wat in hoger beroep door appellante is aangevoerd, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 29 augustus 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaan.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.R. Trox

TM