ECLI:NL:CRVB:2018:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
16/2050 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende inzicht in woonsituatie en levensonderhoud

Op 19 juni 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2016. De zaak betreft een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is afgewezen. Appellant, die op 19 december 2014 zijn aanvraag heeft ingediend, heeft niet voldoende inzicht gegeven in zijn woonsituatie en levensonderhoud, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Hij heeft geen verifieerbare verklaringen kunnen overleggen over zijn verblijfplaats en de hulp die hij heeft ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat het ontbreken van duidelijke informatie over de woon- en leefsituatie een grond voor afwijzing van de aanvraag kan zijn.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor toewijzing. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16.2050 PW

Datum uitspraak: 19 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 februari 2016, 15/4576 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld, een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hüsen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.W. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 19 december 2014 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand, thans de Participatiewet (PW). Hij heeft deze aanvraag op 12 januari 2015 ingediend.
1.2.
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.3.
Na bezwaar van appellant heeft het college de aanvraag alsnog in behandeling genomen en de aanvraag bij besluit van 2 juli 2015 (bestreden besluit) afgewezen. Het college heeft
aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij heeft voorzien in zijn levensonderhoud en evenmin zijn woonsituatie inzichtelijk heeft gemaakt, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 19 december 2014 (datum melding) tot en met
2 juli 2015 (datum afwijzing aanvraag).
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft.
4.3.
Appellant heeft de in 4.2 bedoelde duidelijkheid niet verschaft, nu hij aan het college te kennen heeft gegeven dat hij geen verifieerbare verklaringen kan geven met betrekking tot waar hij heeft overnacht en dat de personen die hem geholpen hebben vanwege privacy redenen niet willen meewerken aan schriftelijke verklaringen. In hoger beroep heeft appellant alsnog drie afzonderlijke verklaringen van 20 maart 2018 overgelegd, van onder meer zijn
ex-echtgenote en moeder, met de strekking dat zij hem vanaf september 2014 hulp hebben geboden door het geven van eten, onderdak en geld. Uit die verklaringen blijkt ook niet wanneer appellant waar heeft overnacht. In die verklaringen is bovendien vermeld: “ik wens niet lastig gevallen te worden door wie of wat dan ook omdat ik iemand in nood probeer te helpen, dus geen post, mail, telefoontjes of huisbezoek”. Ook met deze verklaringen heeft appellant geen voor het college verifieerbaar bewijs geleverd van zijn gestelde woon- leef- en inkomenssituatie.
4.4.
Het betoog van appellant dat hij begin 2015 een ondersteuningsarrangement ontving op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand niet strookt met een integrale door het college uit te voeren ondersteuning en niet doelmatig is, kan geen doel treffen. Dat aan appellant hulp is geboden in het kader van de Wmo doet niet af aan de op hem rustende inlichtingenverplichting.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van F. Demiroǧlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) F. Demiroǧlu

LO