Uitspraak
16.7885 PW
10 november 2016, 16/3632 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant ontving van 2 december 2011 tot en met 8 september 2015 bijstand, maar deze werd ingetrokken op 9 september 2015 omdat zijn woon- en leefsituatie niet kon worden vastgesteld. Het college had geconstateerd dat appellant op de markt werkzaamheden verrichtte die op geld waardeerbaar waren, maar niet volledig had gemeld. Appellant had verklaard dat hij als vrijwilliger hielp op de markt, maar het college oordeelde dat hij deze activiteiten had moeten opgeven bij zijn aanvraag voor bijstand.
Na een nieuw verzoek om bijstand op 4 december 2015, waarin appellant aangaf dat hij onbetaald werk verrichtte, heeft het college een onderzoek ingesteld. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting, omdat hij geen verifieerbare gegevens had over de omvang van zijn werkzaamheden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn activiteiten en dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad benadrukte dat het college niet verplicht was om de bijstandsaanvraag goed te keuren zonder volledige informatie van appellant. De uitspraak werd gedaan op 12 juni 2018.