ECLI:NL:CRVB:2018:1777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
16/3290 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 16/3290 WW-PV. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2016, met zaaknummer 15/4982. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het resultaat dat de appellant met het hoger beroep nastreeft geen feitelijke betekenis kan hebben. Dit betekent dat er geen procesbelang is. De appellant had in hoger beroep gevraagd om een uitbetaling van de uitkering na een eerdere schorsing, maar dit resultaat kan niet worden bereikt omdat de uitkering inmiddels bij een andere beslissing per een eerdere datum is ingetrokken. Er loopt een andere procedure bij de rechtbank over de intrekking van de uitkering. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant in hoger beroep antwoord wil krijgen op een vraag, maar ook hiervoor geldt dat er geen feitelijk resultaat kan worden bereikt, aangezien dit antwoord in de andere procedure aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er geen procesbelang is en heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3290 WW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2016, 15/4982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 mei 2018
Zitting heeft: mr. H.G. Rottier
Griffier: R.P.W. Jongbloed
Ter zitting zijn verschenen: B.C.J. Mali, appellant, en mr. F.A. Put, gemachtigde van het Uwv

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het vloeit voort uit de wet dat een appellant belanghebbende moet zijn bij een beslissing. Het belanghebbende‑begrip heeft twee kanten. In juridische zin moet een appellant belanghebbende zijn en er moet een feitelijke component aanwezig zijn; het resultaat dat een betrokkene wil bereiken met het hoger beroep moet feitelijke betekenis kunnen hebben.
Het resultaat dat met het hoger beroep wordt nagestreefd, kan geen feitelijke betekenis hebben. Het gaat in dit geval om uitbetaling van de uitkering na de schorsing als het hoger beroep slaagt. Dit resultaat kan niet bereikt worden met deze procedure, omdat inmiddels bij een andere beslissing de uitkering per een eerdere datum is ingetrokken. Over de intrekking loopt een andere procedure bij de rechtbank. Desgevraagd is aangegeven dat appellant in hoger beroep antwoord wil krijgen op een vraag. Ook daarvoor geldt dat daarmee geen feitelijk resultaat kan worden bereikt. Het antwoord op die vraag is in de andere procedure aan de orde. Er is geen procesbelang en daarom is het hoger beroep niet‑ontvankelijk.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.P.W. Jongbloed (getekend) H.G. Rottier
GdJ