Uitspraak
16.2536 WWAJ
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, geboren in 1991, had op 20 december 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag op 14 februari 2014, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te kunnen verdienen. Deze beslissing was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd op 23 juli 2014 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de artsen de informatie van behandelaars voldoende hadden meegewogen. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 april 2018 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een deskundige.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder nieuwe informatie van een psycholoog. De Raad concludeerde dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat er geen noodzaak was voor verdergaande beperkingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.