ECLI:NL:CRVB:2018:1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
16/2536 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van vastgestelde belastbaarheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant, geboren in 1991, had op 20 december 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag op 14 februari 2014, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te kunnen verdienen. Deze beslissing was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd op 23 juli 2014 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de artsen de informatie van behandelaars voldoende hadden meegewogen. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 april 2018 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waaronder nieuwe informatie van een psycholoog. De Raad concludeerde dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat er geen noodzaak was voor verdergaande beperkingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.

Uitspraak

16.2536 WWAJ

Datum uitspraak: 24 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
31 maart 2016, 14/2705 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om
veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E.H.M. van Aken, advocaat, hoger beroep ingesteld en daarbij tevens een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Appellant is verschenen, tezamen met zijn moeder en bijgestaan door mr. Van Aken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft op 20 december 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor de gevraagde uitkering, omdat hij in staat is meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van een verzekeringsarts van 31 januari 2014 met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige van 13 februari 2014 ten grondslag gelegd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 februari 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juli 2014 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. De artsen hebben de informatie van de behandelaars kenbaar meegewogen in hun beoordeling. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd is voldoende besproken. Ook de informatie van psychiater dr. M.J.A. Tijssen van 23 maart 2015 en van 1 december 2015 maakt de beoordeling niet anders. Daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 20 april 2015 en 7 januari 2016 te kennen gegeven dat diens bevindingen aansluiten bij de resultaten uit eerdere onderzoeken en het mechanisme bevestigt dat appellant tegenslag onvoldoende emotioneel kan verwerken en dit vertaalt naar lichamelijke klachten. De rechtbank ziet in de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de gronden van beroep. Kort voor zitting is een brief van psycholoog/psychotherapeut J.H.G. van Mulken van 23 maart 2018 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gezien de datum van aanvraag betreft het een laattijdige Wajong-aanvraag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv de beperkingen van appellant per 11 april 2014, zestien weken na datum aanvraag, juist heeft vastgesteld. Ten aanzien van het geschilpunt wordt als volgt overwogen
.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig geacht. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest.
4.3.
Wat betreft de psychische problematiek wordt overwogen dat het Uwv kenbaar de hierover beschikbare informatie heeft meegewogen. De informatie van psychiater Tijssen van 23 maart 2015 en van 1 december 2015 maakt duidelijk dat er geen aanwijzingen waren voor een depressie of angststoornis, maar dat sprake is van somatisatie en persoonlijkheids- problematiek. Als diagnose is een ongedifferentieerde somatoforme stoornis gesteld. Het Uwv heeft het bestaan van die problematiek niet ontkend en in dat verband diverse beperkingen in de categorieën sociaal en persoonlijk functioneren aangenomen. Van een noodzaak voor het aannemen van verdergaande beperkingen is niet gebleken.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van psycholoog/psychotherapeut Van Mulken van 23 maart 2018 maakt de beoordeling niet anders. Deze behandelaar is sinds januari 2016 bij appellant betrokken, na doorverwijzing van psychiatrie van het academisch ziekenhuis Maastricht. Daar was psychiater Tijssen aan verbonden. Diens informatie, die dichter bij de datum in geding ligt, is bij de beoordeling betrokken. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 april 2015 en
7 januari 2016 wordt gevolgd.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de KNO-arts was al eerder in de procedure overgelegd. De daarop gegeven reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt eveneens niet onjuist geacht.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, moet appellant in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 juli 2014 is voldoende overtuigend toegelicht dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen.
5. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor het raadplegen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
6. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.H. Budde

CVG