ECLI:NL:CRVB:2018:1746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1935, een herzieningsverzoek ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad heeft de eerdere afwijzingen in eerdere uitspraken bevestigd. In juni 2016 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn gepresenteerd die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de eigen verklaring van appellant niet voldoende is zonder objectieve bevestiging van zijn betrokkenheid bij oorlogsgeweld. Het rapport van de arts G.J. Laatsch, dat door appellant is overgelegd, werd niet als objectieve bevestiging beschouwd. De Raad heeft de terughoudende toets toegepast en het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, als rechtmatig beoordeeld. De uitspraak werd gedaan op 31 mei 2018, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.