ECLI:NL:CRVB:2018:1735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
18/301 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid wegens te laat betaald griffierecht in hoger beroep inzake ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het verschuldigde griffierecht te laat had betaald. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Aksu, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om inhoudelijke beoordeling van haar beroep op basis van de hardheidsclausule in artikel 127a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante in verzuim was met het betalen van het griffierecht. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig het griffierecht heeft voldaan en dat er geen reden was om aan te nemen dat zij niet in verzuim was. Appellante heeft in hoger beroep geen argumenten aangedragen die de rechtbank's beslissing konden weerleggen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

18.301 ZW

Datum uitspraak: 13 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 december 2017, 17/1446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Aksu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 23 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
22 augustus 2016 gehandhaafd, waarbij is vastgesteld dat appellante met ingang van
23 september 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat zij op 12 augustus 2016 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak niet‑ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft voldaan en dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
3. In hoger beroep heeft appellante op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 127a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met klem verzocht om het beroepschrift met de onderliggende beslissingen inhoudelijk te beoordelen, nu zij daarvoor een zwaarwegend belang heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat, indien het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
4.2.
Appellante heeft het oordeel van de rechtbank over het te laat betaalde griffierecht en de redelijkerwijze afwezigheid van een grond voor dat verzuim niet bestreden. Zoals uit het hoger beroepschrift kan worden afgeleid beoogt appellante met haar beroep op artikel 127a Rv kennelijk dat haar standpunt dat zij op medische gronden wel aanspraak heeft op ziekengeld, er toe moet leiden dat geen gevolgen mogen worden verbonden aan haar verzuim bij het betalen van griffierecht. Appellante kan daarin niet worden gevolgd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd betreft de inhoud van het geschil over haar aanspraken. Nu daaruit geen verontschuldiging voor het verzuim valt af te leiden, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.P.W. Jongbloed

TM