ECLI:NL:CRVB:2018:172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als commercieel medewerker werkzaam was. Appellant werd op 27 augustus 2013 ziek gemeld en zijn dienstverband eindigde op 17 juli 2014 door faillissement van de werkgever. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een ZW-uitkering toe vanaf 18 juli 2014, maar beëindigde deze per 30 oktober 2014. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. De verzekeringsarts had dossierstudie gedaan, appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie van andere specialisten betrokken. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat er in de FML verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant per 30 oktober 2014 geen recht had op een ZW-uitkering. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen en geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit niet in twijfel getrokken konden worden, en dat appellant geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.