ECLI:NL:CRVB:2018:1701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
17/4536 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van Functionele Mogelijkhedenlijst en geschiktheid voor voorbeeldfuncties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.A. van Lammeren, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 25 juli 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv als juist beschouwde.

De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn klachten niet adequaat waren meegenomen in de FML, zorgvuldig overwogen. De appellant voerde aan dat hij door pijnklachten in zijn rechterbeen en andere medische problemen volledig arbeidsongeschikt was. De deskundige neuroloog, dr. E.M.H. van den Doel, had echter geconcludeerd dat de klachten van de appellant niet in de weg stonden aan het vervullen van de geselecteerde voorbeeldfuncties, zoals soldering operator en algemeen productiemedewerker. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de FML voldoende rekening hield met de klachten van de appellant en dat de geselecteerde functies geschikt waren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. De Raad concludeerde dat de appellant op medische gronden in staat was om de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier N. Veenstra aanwezig.

Uitspraak

17.4536 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 mei 2017, 16/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 juni 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A. van Lammeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Lammeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 september 2015 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 25 juli 2015 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, onder de overweging dat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 11 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 september 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 december 2016, die het Uwv naar aanleiding van het rapport van 17 november 2016 van de door de rechtbank benoemde deskundige neuroloog dr. E.M.H. van den Doel heeft opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar beroep heeft de conclusies van de deskundige volgens de rechtbank grotendeels gevolgd. Waar de verzekeringsarts bezwaar beroep daarvan is afgeweken, heeft deze daarvoor een voldoende en inzichtelijke motivering gegeven. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitdrukkelijk rekening gehouden met de hartklachten. Ten aanzien van de onderdelen knielen of hurken en traplopen en de aanvullende toelichting van de deskundige van 1 februari 2017, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 februari 2017 afdoende gemotiveerd dat appellant hiervoor niet, dan wel minder beperkt is. Voor zover hij hierbij problemen ondervindt, kan appellant deze volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorkomen door een korte broek of een rekbare lange broek te dragen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de deskundige heeft vermeld dat appellant vooral beperkt is ten aanzien van huidcontact. Er zijn volgens hem geen aanwijzingen dat de zenuw gestoord is in zijn motorische functie. De deskundige heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de klachten en beperkingen, die appellant aangeeft, heviger zijn dan de aandoening objectief rechtvaardigt. Dat appellant grotere beperkingen zegt te hebben, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is immers niet alleen wat appellant ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde geselecteerde voorbeeldfuncties van soldering operator (SBC-code 111180), soldeerder (SBC-code 111171) en algemeen productiemedewerker (SBC-code 111174) te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
3 januari 2017 en in het Resultaat functiebeoordeling uitgelegd waarom appellant geschikt is voor deze functies. De eisen voor de functies en de belastbaarheid van appellant zijn met elkaar vergeleken. Wanneer bij deze vergelijking is gesignaleerd dat de belastbaarheid van appellant mogelijk wordt overschreden, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de functies toch passend zijn. Ook de totaalbelasting van de functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzocht. Hij heeft daarmee volgens de rechtbank de geschiktheid voldoende overtuigend toegelicht. Voor het bijduiden van functies bij de onderhavige beoordeling per einde wachttijd heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 19 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3157.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij als gevolg van een geplaatste verdoving bij een hartkatheterisatie in 2013 zeer beperkt is in zijn functioneren door voortdurende pijn aan zijn rechterbeen en een toename van pijn bij belasting en aanraking. Een zuchtje wind is al gevoelig in dit gebied. Door de pijn loopt en staat hij weinig en heeft hij krachtverlies. Hij heeft een rolstoel aangeschaft en naar buiten gaat hij zelden en als hij gaat gebruikt hij een scootmobiel. Volgens appellant is er sprake van reële en medisch objectveerbare pijnklachten en is hij volledig arbeidsongeschikt. De FML is ten onrechte niet aangepast na de toelichting van de deskundige van 1 februari 2017 over de aspecten knielen of hurken (4.22) en geknield of gehurkt actief zijn (5.5). De functie algemeen productiemedewerker meldt een kenmerkende belasting voor deze aspecten en is dan ook ongeschikt. De door het Uwv voorgedragen oplossing van het dragen van een korte broek of een wat lossere lange broek is niet toereikend omdat zijn bovenbeen, het probleemgebied, bedekt blijft. Datzelfde geldt voor de functie soldeerder. Daarnaast heeft appellant ter zitting bij de Raad aangevoerd dat hij gemiddeld twee keer per dag een aanval van vaatspasmen heeft waarmee onvoldoende rekening is gehouden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige neuroloog Van den Doel zorgvuldig en volledig geacht. Appellant heeft het rapport niet betwist en stelt zich op het standpunt dat het Uwv op grond van de bevindingen van de deskundige meer beperkingen had moeten vaststellen en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties ongeschikt zijn. Het Uwv stelt zich daarentegen op het standpunt dat zij het rapport bij de verzekerings- en arbeidskundige beoordeling hebben gevolgd. Volgens het rapport van de deskundige is het plausibel dat als gevolg van het aanprikken op 27 juli 2013 van de arteria femoralis, de nervus femoralis is geraakt en dit aanleiding geeft tot neuropathische verschijnselen van deze zenuw. De deskundige heeft geen krachtverlies, geen afwijkende spierontwikkeling of atrofie kunnen vaststellen. Een EMG- en een
MRI-onderzoek hebben geen afwijkingen laten zien. Voor rolstoelgebruik bestaat volgens de deskundige geen indicatie en appellant presenteert de klachten volgens de deskundige heviger dan dat zij zijn. De deskundige heeft op 1 februari 2017 toegelicht dat hem onjuist lijkt dat aspect 4.22 van de FML niet is beperkt. Bij knielen of hurken knelt de broek meer, dat is voor appellant onaangenaam te achten. Dat geldt volgens de deskundige eveneens voor aspect 5.5. Appellant presenteert wel motorische beperkingen, maar als neuroloog concludeert de deskundige dat er uitsluitend een aandoening is die zich uit in sensibele verschijnselen.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 februari 2017 gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aspecten 4.22 en 5.5 te beperken en heeft overtuigend onderbouwd dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant. Er zijn volgens de deskundige geen functionele beperkingen, probleem is dat het bovenbeen verhoogd gevoelig is voor aanraking en bij druk. De deskundige stelt ook niet dat knielen of hurken in het geheel niet mogelijk is. Het Uwv heeft toegelicht dat aspect 3.4 (huidcontact) in de FML alleen een beperking geeft voor contact met prikkelende, irriterende of agressieve stoffen dan wel allergenen. Met de klachten van appellant wordt rekening gehouden bij aspect 3.9.4 van de FML door de toelichting geen knellende kleding om rechterbeen en door het aantal keren dat deze aanrakingen ontstaan beperkt te houden in de geselecteerde voorbeeldfuncties. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat de functies algemeen productiemedewerker en soldeerder ondanks de kenmerkende belasting voor de aspecten 4.22 en 5.5 geschikt zijn te achten, omdat de aspecten knielen of hurken zeer weinig voorkomen en appellant een korte broek of rekbare lange broek kan dragen. Dat bij deze handelingen een onaangenaam gevoel kan ontstaan geeft geen aanleiding om deze functies ongeschikt te achten. Ook deze motivering is overtuigend.
4.3.
Er bestaat ook geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 april 2016 dat de cardiale belastbaarheid vrijwel normaal is en hoogstens zeer gering beperkt is en er al voldoende fysieke beperkingen zijn toegekend, voor onjuist te houden. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat appellant in verband met de door appellant geclaimde klachten is onderzocht door een cardioloog. Na het plaatsen van een stent bleef appellant klachten houden in de vorm van krampen. Door de cardioloog werd geconcludeerd dat er sprake was van spasmen. Afgezien van een brief van zijn huisarts van
27 maart 2016 heeft appellant geen medische informatie overgelegd over een eventuele toename van deze klachten. De deskundige heeft ook geen aanleiding gezien voor een onderzoek door een andere deskundige.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat slaagt niet. Evenals de rechtbank heeft geoordeeld moet dan ook worden uitgegaan van de functionele mogelijkheden van appellant zoals vastgesteld in de FML van 21 december 2016. Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de FML, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde voorbeeldfuncties, wordt onderschreven. Op basis van de beschikbare gegevens is aannemelijk gemaakt dat appellant op 25 juli 2015 op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen en met die functies ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
ew