ECLI:NL:CRVB:2018:1677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
16/8030 AWBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van zorg en verantwoording van persoonsgebonden budget in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Zorgkantoor. Appellante had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. Van het pgb had zij een bedrag van € 29.200,- verantwoord voor zorg verleend door zorgverlener [X]. Het Zorgkantoor keurde een deel van deze verantwoording goed, maar wees een bedrag van € 3.800,- af, omdat de betalingen niet concreet konden worden herleid naar de verleende zorg in specifieke maanden. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte niet volledig had getoetst of de activiteiten van de zorgverlener als AWBZ-zorg konden worden gekwalificeerd. Zij betoogde dat de administratieve omissie niet zonder meer mocht leiden tot een lagere vaststelling van het pgb. Het Zorgkantoor erkende dat de verleende zorg als AWBZ-zorg kon worden gekwalificeerd, maar stelde dat de besteding van het pgb niet kon worden vastgesteld zonder een duidelijke herleiding van de betalingen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorgkantoor de verantwoording terecht had afgekeurd, omdat de betalingen niet konden worden herleid naar de zorg in bepaalde maanden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

16.8030 AWBZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2016, 16/1183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: S.L. Alves
Ter zitting zijn verschenen: namens appellante mr. E. Osinga en dhr. H. Botzen, en namens het Zorgkantoor mr. M.H.D. Saro.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Aan appellante is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over het jaar 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Appellante heeft over de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014, voor zover hier van belang, van dat pgb een bedrag van € 29.200,- verantwoord voor door zorgverlener [X] verleende zorg. In het bestreden besluit van 25 januari 2016 heeft het Zorgkantoor, voor zover hier van belang, van die verantwoording een deel goedgekeurd en een deel afgekeurd, zodat het pgb lager is vastgesteld dan het bedrag van de verlening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft als beroepsgrond aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de verplichting om vol te toetsen of de door de zorgverlener verrichte activiteiten kunnen worden aangemerkt als zorg in de zin van de AWBZ. Appellante heeft daarbij betoogd dat, bij kwalificatie van de verleende zorg als ABWZ-zorg, de administratieve omissie niet (zonder meer) mag leiden tot lagere vaststelling van het aan haar verleende pgb. In de optiek van appellante moet alsnog een verantwoord bedrag van € 3.800,- worden goedgekeurd.
4. Het Zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat wat hem betreft duidelijk is dat de verleende zorg kan worden gekwalificeerd als AWBZ-zorg, maar dat de besteding van het pgb aan deze zorg niet kan worden vastgesteld. Er is wel een mogelijkheid om uit coulance een verantwoording te accepteren, maar dan moeten de bedragen die zijn betaald wel te herleiden zijn tot in bepaalde maanden verleende zorg.
5. De aangevoerde hogerberoepsgrond miskent dat niet in geschil is dat aan appellante AWBZ-zorg is verleend, die uit het pgb mag worden betaald. De – naast het overeengekomen maandloon – separaat tot een totaalbedrag van € 3.800,-, door appellante aan [X] betaalde bedragen zijn echter niet concreet tot verleende zorg in bepaalde maanden te herleiden, nu uit de bankafschriften niet valt af te leiden waarop de betalingen betrekking hebben. Dat betekent dat het Zorgkantoor de verantwoording – ook – in zoverre heeft mogen afkeuren. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.L. Alves (getekend) J. Brand
IvR