ECLI:NL:CRVB:2018:1671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
17/4255 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en urenbeperking met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de WIA-uitkering van appellante, die als verkoopster werkzaam was en zich ziek meldde. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellante beperkingen had, maar dat zij nog geschikt was voor andere functies. Appellante was het niet eens met de urenbeperking die was vastgesteld en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder de deskundige Van Eck gevolgd in zijn oordeel over de urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar heeft het Uwv wel veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante, omdat de rechtbank ten onrechte had verzuimd deze kosten te vergoeden. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 3.006,-. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 166,- aan appellante moet vergoeden.

Uitspraak

17.4255 WIA

Datum uitspraak: 30 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 mei 2017, 12/737 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Namens appellante is verschenen mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als verkoopster voor 24 uur per week. Na dit dienstverband is appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze situatie heeft appellante zich ziek gemeld. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellante op 1 juni 2011 onderzocht door een verzekeringsarts die in een rapport van 1 juni 2011 tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van fysieke en psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2011. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 6 juli 2011 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt is voor een viertal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 14 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 25 augustus 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 januari 2012 de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aangepast. Op basis van deze aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één functie laten vervallen. De resterende functies heeft hij geschikt geacht en op basis van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 1 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 14 juli 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dan wel dat zij meer beperkingen heeft dan in de FML van 18 januari 2012 is vastgelegd. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij informatie ingebracht van psychiater G.A. de Boer, verbonden aan Helder psychodiagnostiek.
2.2.
Nadat de rechtbank het geding had behandeld op de zitting van 22 mei 2012, heeft de rechtbank de psychiater drs. H. Becker als deskundige ingeschakeld. Deze psychiater heeft in samenwerking met de psychiater in opleiding, E.A. Nelis, op 25 september 2014 een rapport uitgebracht. Daarin is vastgesteld dat er bij appellante sprake is van een chronische PTSS, misbruik van alcohol, deels in remissie, alsmede een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Daarnaast is een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Deze deskundige heeft zich kunnen verenigen met de voor appellante vastgestelde FML van 18 januari 2012 met dien verstande dat hij zich in dit rapport niet heeft uitgelaten over de voor appellante in deze FML vastgestelde urenbeperking van gemiddeld zes uur per dag en gemiddeld twintig uur per week.
2.3.
Desgevraagd heeft deze deskundige in een nadere verklaring van 20 januari 2015 te kennen gegeven dat gemiddeld zes uur per dag en twintig uur per week werken voor appellante niet haalbaar is. Daaraan is toegevoegd dat het niet aannemelijk is dat de situatie ten tijde van het onderzoek wezenlijk verschilt van die in 2011. Tevens heeft hij laten weten geen uitspraken te kunnen doen over het aantal uren dat voor appellante wel haalbaar is. Desgevraagd heeft deze deskundige dit standpunt in een nadere verklaring van 30 september 2015 gehandhaafd.
2.4.
Voor de rechtbank is dit standpunt van deze deskundige aanleiding geweest een andere deskundige in te schakelen, te weten psychiater J.P.A. van Eck, die op 20 september 2016 rapport heeft uitgebracht. Anders dan in de FML van 18 januari 2012 acht hij appellante ook beperkt ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens en klantencontacten. Met de overige in deze FML vastgestelde beperkingen, waaronder de vastgestelde urenbeperking van zes uur per dag en twintig uur per week, heeft hij zich kunnen verenigen.
2.5.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd. Voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het rapport van Van Eck aanleiding geweest in een FML van 14 oktober 2016 alsnog beperkingen op te nemen op de items eigen gevoelens uiten en klantencontacten. In een rapport van 27 oktober 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat ook op grond van deze aangepaste FML de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies geschikt blijven voor appellante.
2.6.
Desgevraagd heeft deskundige Van Eck in een nadere verklaring van 27 februari 2017 te kennen gegeven dat hij geen aanleiding ziet om terug te komen van zijn bevindingen in het rapport van 20 september 2016.
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de gemachtigde van appellante tijdens de zitting van 28 maart 2017 heeft verklaard dat de geschilpunten zich alleen nog toespitsen op de urenbeperking, een proceskostenveroordeling en een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor wat de urenbeperking betreft heeft de rechtbank Van Eck gevolgd. Daartoe is overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4511). Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige Van Eck geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Van Eck heeft kennis genomen van alle beschikbare medische informatie en heeft zelf met appellante gesproken en een diagnose gesteld. Het rapport is inzichtelijk en consistent en de deskundige heeft gemotiveerd om welke redenen hij ten aanzien van de werktijden de vaststelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevolgd. De rechtbank heeft het beroep van appellante dan ook ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan appellante tot een bedrag van € 4.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard en haar verzoek om proceskosten is afgewezen. Zij heeft gesteld dat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank over haar beperkingen, waaronder de urenbeperking. Voorts heeft zij gesteld dat de rechtbank ten onrechte een tweede deskundige heeft benoemd. De rechtbank heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom voor wat betreft de urenbeperking de tweede deskundige is gevolgd, terwijl de eerste deskundige reeds had aangegeven dat de urenbeperking zoals die door het Uwv was vastgesteld, onjuist is. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij niet geschikt is voor de geselecteerde functies.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.1.
Zoals uit het vorenstaande blijkt heeft de gemachtigde van appellante ter zitting bij de rechtbank verklaard dat het geding is beperkt tot de voor appellante vastgestelde urenbeperking van gemiddeld zes uur per dag en gemiddeld twintig uur per week. De rechtbank heeft hierin Van Eck gevolgd en deze keus kan niet voor onjuist worden gehouden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze deskundige een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld. De overwegingen die de rechtbank tot deze conclusie hebben gebracht worden volledig onderschreven. Bovendien heeft Van Eck tot tweemaal toe bevestigd dat hij zich kan verenigen met een dergelijke urenbeperking. Weliswaar heeft Becker in een verklaring van
20 januari 2015 te kennen gegeven dat zes uur per dag en twintig uur per week voor appellante niet haalbaar is maar op de vraag in welke omvang appellante wel werkzaam kan zijn, heeft hij tot tweemaal toe laten weten zich hierover niet uit te willen laten. Dat dit uiteindelijk voor de rechtbank aanleiding is geweest om nogmaals een deskundige te raadplegen en deze, mede gezien de zorgvuldigheid van zijn onderzoek, te volgen, kan dan ook gevolgd worden. Op grond van het vorenstaande wordt het oordeel van de rechtbank dat appellante in staat is om gemiddeld zes uur per dag en gemiddeld twintig uur per week te werken, onderschreven.
5.2.
Voorts wordt overwogen dat de vastgestelde urenbeperking geen belemmering voor appellante vormt om de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te verrichten. Daarvoor wordt verwezen naar het Resultaat functiebeoordeling waarin dit is toegelicht.
5.3.
Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Gelet hierop is er geen reden voor het toekennen van schadevergoeding.
6. Nu in beroep de medische grondslag is gewijzigd, heeft de rechtbank ten onrechte verzuimd het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.004,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens bestaat er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, welke worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand. In totaal bedragen deze kosten derhalve
€ 3.006,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij geen proceskostenveroordeling is
uitgesproken en niet is bepaald dat het Uwv het door appellante in beroep betaalde
griffierecht vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.006,-.
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van L.J.H. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 mei 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RB