ECLI:NL:CRVB:2018:1657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- L.H.J. van Haarlem
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na rugklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als voorbereider werkte, is sinds 3 juli 2013 arbeidsongeschikt door rugklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) concludeerde een verzekeringsarts dat appellant beperkingen had, maar dat hij nog geschikt was voor andere functies. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld, en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellant. De Raad oordeelde dat de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 augustus 2017 niet onjuist waren en dat appellant medisch geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, met L.H.J. van Haarlem als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.