1.4.Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 13 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 november 2015 (bestreden besluit), met toepassing van
artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j en artikel 97, tweede lid, van het Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam (AR) aan appellant wegens zeer ernstig plichtsverzuim met ingang van 14 april 2015 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd zonder toevoeging van het woord eervol.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan een groot deel van de hem verweten gedragingen.
Het betreft de volgende vastgestelde gedragingen.
Appellant heeft in het kader van een minitender [bedrijf X.] bevoordeeld en de tender beïnvloed door [bedrijf X.] te vragen functieprofielen te leveren en vervolgens zes van de acht door [bedrijf X.] opgestelde profielen vrijwel ongewijzigd te (doen) verwerken in het bestek van de minitender.
Appellant heeft in strijd gehandeld met de algemene regels van het inkoopproces door de offerteaanvraag eerder aan [bedrijf X.] dan aan andere leveranciers te verstrekken.
Appellant heeft bij een Europese aanbesteding in strijd gehandeld met artikel 2 van de Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 door het conceptbestek voor de publicatie, eerder dan aan anderen, aan twee van de leveranciers te verzenden. Dit levert tevens een schending op van de ambtelijke geheimhoudingsverplichting.
Door toedoen van appellant zijn op een precair moment in de aanbestedingsprocedure gunsten aan [bedrijf X.] verleend. Appellant heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven aan de inkoper waardoor een audit bij [bedrijf X.] werd uitgesteld. [bedrijf X.] werd door het handelen van appellant vrijgesteld van zaken op een moment dat dat [bedrijf X.] goed uitkwam.
Voorts heeft appellant zich volgens de rechtbank aan een aantal van de hem verweten gedragingen gedeeltelijk schuldig gemaakt. Van een aantal verweten gedragingen is onvoldoende komen vast te staan dat appellant zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Volgens de rechtbank heeft het college wat betreft de vastgestelde gedragingen zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim. De opgelegde straf acht de rechtbank niet onevenredig aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.In artikel 78 van het AR is bepaald dat de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair kan worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.1.2.Artikel 79, eerste lid, van het AR geeft een opsomming van de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd, waaronder de straf van ontslag.
4.1.3.Op grond van artikel 97, tweede lid, van het AR kan de straf van ontslag ook zonder toevoeging van het woord eervol worden verleend.
Handelwijze in het kader van de minitender Business Intelligence Competence Center (BICC)