In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 november 2016. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat de studiefinanciering van appellant had herzien. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De minister heeft in hoger beroep een nader besluit genomen op 10 maart 2017, waarbij hij appellant als uitwonende studerende heeft aangemerkt, wat leidde tot herstel van de studiefinanciering. Hierdoor was er geen inhoudelijk geschil meer tussen partijen, en heeft de minister aangegeven dat hij bereid was de kosten voor rechtsbijstand aan appellant te vergoeden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen (proces)belang meer had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De Raad heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal zijn begroot op € 1.590,16, en heeft bepaald dat de minister het griffierecht van € 170,- aan appellant vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de rol van de minister in het herzien van besluiten.