ECLI:NL:CRVB:2018:1578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die als keukenhulp werkzaam was. Appellant meldde zich op 18 september 2014 ziek met knieklachten, waarna zijn dienstverband op 11 november 2014 eindigde. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellant per 19 november 2015 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid en beëindigde zijn recht op ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had het dossier bestudeerd en informatie ingewonnen bij verschillende behandelaars. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van appellant voor zijn werk te twijfelen. De Raad bevestigde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe medische informatie te overleggen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.