ECLI:NL:CRVB:2018:157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot gebruik van een dienstauto voor ambulante medewerkers en de gevolgen voor de kilometervergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, werkzaam als ambulant medewerker bij de [werkgever], was verplicht om over te stappen op het gebruik van een dienstauto, zoals vastgelegd in de Regeling dienstauto’s van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De minister had appellant een overgangstermijn van een jaar geboden om deze overstap te maken. Appellant stelde dat deze verplichting hem financieel nadeel opleverde, omdat hij de kilometervergoeding die hij voorheen ontving niet meer kon gebruiken voor het onderhoud van zijn privéauto.
De Raad overwoog dat de minister voldoende rekening had gehouden met de belangen van appellant door een overgangstermijn te bieden. Tevens werd vastgesteld dat de kilometervergoeding die appellant ontving, slechts een onkostenvergoeding was en geen onderdeel van zijn bezoldiging. De Raad concludeerde dat de Regeling niet in strijd was met hogere regelgeving en dat de verplichting tot het gebruik van een dienstauto voor ambulante medewerkers gerechtvaardigd was op basis van veiligheid en uitstraling.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het nadere besluit van de minister werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.