ECLI:NL:CRVB:2018:1551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
17/6064 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering op basis van woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de herziening en terugvordering van studiefinanciering van appellante, die vanaf 1 september 2015 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft na onderzoek naar de woonsituatie van appellante besloten haar studiefinanciering te herzien, omdat zij als thuiswonende studerende werd aangemerkt. Dit besluit leidde tot een terugvordering van € 2.680,14.

Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herziening stand kan houden. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van appellante als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat appellante haar hoofdverblijf op het brp-adres had, gezien de omstandigheden die zij zelf heeft beschreven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.6064 WSF

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017, 17/576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.L. van Gaalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gaalen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante stond vanaf 15 juni 2015 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven onder het adres [adres] (brp-adres).
1.2.
Appellante heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 september 2015 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend gekregen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.3.
In de periode van 31 augustus 2016 tot en met 19 september 2016 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
1.4.
Bij besluit van 30 september 2016, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 20 december 2016 (bestreden besluit), heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van 1 september 2015 herzien, in die zin dat zij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij is een bedrag van € 2.680,14 van haar teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat de bevindingen van het onderzoek kunnen dienen als grondslag voor de herziening.
3. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herziening stand kan houden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot andere oordelen had moeten komen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.1.
Aan appellante moet worden toegegeven dat het bepaald niet voor de hand ligt dat bij de beantwoording van de feitelijke vraag waar een student woonachtig is betekenis wordt toegekend aan wat in zijn algemeenheid binnen een bepaalde cultuur al dan niet gebruikelijk is. Dit neemt niet weg dat de Raad op basis van de overige door de rechtbank gebruikte overwegingen, over onder andere het gebrek aan tot appellante herleidbare spullen, wel het oordeel deelt dat het niet aannemelijk is dat appellante al ruim een jaar zonder eigen kamer – en slapend op een bank in de woonkamer – haar hoofdverblijf op het brp-adres had. In dat verband is ook niet zonder betekenis dat appellante, zoals zij zelf heeft verklaard, vaak bij vriendinnen sliep en dat zij regelmatig niet op het brp-adres kon blijven als daar vrienden van de hoofdbewoner overnachtten.
4.3.2.
De verklaring van de schoolmaatschappelijk werker die appellante ter zitting van de Raad heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit die verklaring niet valt af te leiden dat deze met eigen wetenschap over de situatie op het brp-adres van appellante is opgesteld.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3.2 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.L. Alves

UM