ECLI:NL:CRVB:2018:1547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
16/2103 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging WGA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op een WGA-uitkering. Appellante, die zich op 14 december 2010 ziek meldde wegens schouderklachten, had aanvankelijk recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv stelde later vast dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, waardoor haar uitkering werd beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en beperkingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan appellante waren toegewezen passend waren, ondanks haar bezwaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16.2103 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 februari 2016, 15/6127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Olivier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als senior medewerker verkoop voor 18 uur per week toen zij zich op 14 december 2010 ziek meldde wegens schouderklachten. Na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
31 december 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is per 3 maart 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
Bij besluit van 29 januari 2015 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat appellante vanaf 30 maart 2015 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 35% is.
1.3.
Naar aanleiding van een tegen dat besluit door appellante gemaakt bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beoordeling heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 26 augustus 2015 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de aangepaste FML functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 9,41%. Bij beslissing op bezwaar van
14 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2015 herroepen, en beslist dat appellante vanaf
1 november 2015 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de functies van conciërge, huismeester, huisbewaarder (SBC-code 261010) en keukenverkoper (SBC-code 517061) voor appellante passend zouden zijn. De functies van receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150), assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) en verkoper winkel (SBC-code 317014) heeft de rechtbank passend geacht.
3.1.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Zoals zij ook in het beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd stelt zij dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen. Appellante heeft opmerkingen geplaatst bij verschillende aspecten van de FML. Appellante is van mening dat ook de drie overgebleven functies van receptionist/baliemedewerker, assistent consultatiebureau en verkoper winkel niet passend zijn, omdat er in deze functies sprake is van regelmatig en aanmerkelijk omhoog kijken. Voor de functie van verkoper winkel geldt ook dat de functie niet passend is door het veelvuldig boven schouderhoogte werken.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2016, 11 januari 2017 en 25 april 2017 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Door het wegvallen van 2 van de 5 geduide functies wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 14,75%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de medische stukken niet afgeleid kan worden dat appellante meer dan wel andere beperkingen heeft dan in de FML van 26 augustus 2015 is vastgesteld.
4.2.
Wat betreft de in hoger beroep door appellante overgelegde lijst met beperkingen zoals deze door haar worden ervaren, wordt overwogen dat bij het vaststellen van de belastbaarheid niet de subjectief door appellante ervaren beperkingen doorslaggevend zijn, maar de met medische stukken geobjectiveerde onderbouwing van de beperkingen. In het dossier zijn geen medische stukken te vinden die een grondslag vormen voor de door appellante ervaren beperkingen die niet zijn opgenomen in de FML. Gelet op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en op de in het dossier aanwezige informatie, is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid.
4.3.
Uitgaande van de FML van 26 augustus 2015 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geschiktheid van appellante voor de functies van receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150), assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) en verkoper winkel (SBC-code 317014) afdoende is gemotiveerd. Appellante wordt in de FML licht beperkt geacht op het aspect hoofdbewegingen maken en dan met name als het gaat om de extensie (naar boven). Met betrekking tot de door appellante gestelde overschrijding op het onderdeel hoofdbewegingen maken, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht mee laten wegen dat in de geduide functies geen sprake is van extensie (strekking) van het hoofd. In de functie van receptionist, baliemedewerker is sprake van roteren (draaien) en anteflexie (voorwaartse buiging). In de functie van assistent consultatiebureau worden hoofdbewegingen gemaakt die niet verder gaan dan 30 graden. In de functie van verkoper winkel is sprake van rotatie, anteflexie en retroflexie (naar achteren buigen). Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de functie van verkoper winkel geschikt te achten voor appellante, omdat in die functie niet met beide armen tegelijkertijd tweehandig boven schouderhoogte wordt gewerkt. In wat door appellante is aangevoerd wordt onvoldoende aanleiding gezien dit standpunt voor onjuist te houden. De stelling van appellante dat bij het ophangen van kleding tegelijkertijd met beide armen boven schouderhoogte moet worden gewerkt, wordt niet gevolgd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover die is aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.P.W. Jongbloed

CVG