In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op een WGA-uitkering. Appellante, die zich op 14 december 2010 ziek meldde wegens schouderklachten, had aanvankelijk recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv stelde later vast dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, waardoor haar uitkering werd beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en beperkingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan appellante waren toegewezen passend waren, ondanks haar bezwaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.