ECLI:NL:CRVB:2018:1521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
15/8436 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel, die het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had in eerste instantie een WGA-uitkering ontvangen, berekend op een arbeidsongeschiktheid van 39,98%. Na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 79,53%. Appellant stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van verschillende behandelaars in de besluitvorming was betrokken. De rechtbank concludeerde dat appellant in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen, waarbij hij verwees naar een latere toekenning van een IVA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies ter discussie stelde. De Raad bevestigde dat de arbeidsbeperkingen van appellant adequaat waren vastgesteld en dat er geen basis was voor een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan de reeds vastgestelde 79,53%. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.8436 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 november 2015, 15/1235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een door het Uwv genomen beslissing op bezwaar van 11 januari 2017 ingezonden, waaruit blijkt dat aan appellant met ingang van 1 september 2016 een
IVA-uitkering is toegekend.
Het Uwv heeft hierop gereageerd, onder toezending van de aan het besluit van 11 januari 2017 ten grondslag liggende stukken.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 december 2014 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 februari 2015 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,98%.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 13 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit 11 december 2014 gegrond verklaard, en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd bepaald op 79,53%.
1.3.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Appellant is onderzocht en de informatie van de huisarts, de psychiater, en de internist-allergoloog is in de besluitvorming betrokken. Uitgaande van deze informatie zijn de arbeidsbeperkingen van appellant met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 april 2015 niet onderschat. Uitgaande van deze FML moet appellant in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, medewerker intern transport en postbezorger te vervullen.
3. Appellant heeft in hoger beroep, evenals in de bezwaar- en beroepsfase, wederom gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat. Daarbij heeft appellant gewezen op het besluit van
11 januari 2017, waarbij aan hem met ingang van 1 september 2016 een IVA-uitkering is toegekend.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank omtrent de zorgvuldigheid van het door de verzekeringsartsen van het Uwv verrichte medisch onderzoek wordt geheel onderschreven, evenals de daaruit getrokken conclusies. Door appellant is geen medische informatie ingebracht, welke de uitkomsten van dat onderzoek ter discussie zouden kunnen stellen. Op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelaars van appellant zijn zeer veel beperkingen in de FML opgenomen. Deze beperkingen hebben ook geleid tot een hoge mate van arbeidsongeschiktheid, namelijk 79,53%. Voor het aannemen van meer beperkingen is geen basis in de gedingstukken te vinden.
4.3.
Ook de omstandigheid dat aan appellant inmiddels per 1 september 2016 een
IVA-uitkering is toegekend kan niet tot een ander oordeel leiden. Die datum ligt ruim 1,5 jaar na de thans in geding zijnde datum. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts van
4 oktober 2016 is er sprake van toegenomen gewrichtsklachten en vermindering van de energetische belastbaarheid. Deze omstandigheden leiden tot een urenbeperking van 20 uur per week. Uitgaande van deze nieuwe per 1 september 2016 geldende FML heeft de arbeidsdeskundige geen functies kunnen selecteren. Niet gebleken is dat deze omstandigheden ook al rond 3 februari 2015 aanwezig waren.
4.4.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

UM