ECLI:NL:CRVB:2018:1519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
14/2921 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als installatiemonteur werkzaam was en op 7 maart 2011 uitviel door pijn aan zijn gewrichten. Na de wachttijd van 104 weken heeft hij een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 februari 2013 vastgesteld dat appellant per 4 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor hij geen recht heeft op een uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, met de overweging dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan aangenomen en niet in staat is de geduide functies te verrichten. Hij heeft medische stukken ingediend die zijn beperkingen onderbouwen, maar het Uwv heeft bevestigd dat de conclusies van de deskundige, reumatoloog Schardijn, juist zijn. De Raad heeft het rapport van Schardijn als zorgvuldig en inzichtelijk beoordeeld en komt tot de conclusie dat de belastbaarheid van appellant correct is vastgesteld. De geselecteerde functies zijn geschikt voor appellant, en er is geen aanleiding om een andere deskundige te benoemen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2018.

Uitspraak

14.2921 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 april 2014, 13/4433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Amrani, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Amrani. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. G.H.C. Schardijn, reumatoloog, benoemd als deskundige. Schardijn heeft op 1 juli 2016 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd naar aanleiding van het rapport van Schardijn.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als installatiemonteur tot hij op 7 maart 2011 is uitgevallen met pijn aan zijn gewrichten, met name aan de knieën en enkels. Na voltooiing van de wachttijd van 104 weken heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA bestaat omdat hij per 4 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 25 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is geweest, dat de beperkingen op juiste wijze zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat appellant met zijn beperkingen in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellant kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat uit de door hem overgelegde brieven van de reumatoloog en huisarts zou blijken dat zij zich op het standpunt stellen dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de brieven slechts het klachtenpatroon van appellant weergeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze klachten beoordeeld en meegewogen. Ook de brief van de gemeente Amsterdam over woonaanpassingen kan niet leiden tot het oordeel dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De gronden die zich richten tegen de arbeidskundige kant van de schatting, slagen niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend beargumenteerd waarom de functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan is aangenomen en dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, herhaald. Appellant heeft middels de ingediende medische stukken, afkomstig van zijn huisarts en behandelend reumatoloog, voldoende aangetoond dat hij beperkt is voor met name het verrichten van repeterende handelingen en het langdurig aannemen van een houding. Hiervoor zijn ten onrechte geen beperkingen opgenomen in de FML. Daarnaast ondervindt appellant last van bijwerkingen van de medicatie die hij moet gebruiken. Appellant is niet in staat de geduide functies te verrichten. Door zijn beperkingen is hij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellant heeft de Raad het aangewezen geacht zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige en heeft reumatoloog Schardijn als zodanig benoemd. In zijn rapport van
1 juli 2016 heeft Schardijn onder meer geconcludeerd dat appellant op de datum in geding van
4 maart 2013 alleen beperkingen had voor de handfunctie links. De beperkingen zijn goed gedefinieerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ook beperkingen heeft opgenomen voor al te grote belasting van de rug. Schardijn heeft geen reden gezien om appellant meer of anders beperkt te achten dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld in de FML.
4.3.1.
Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met de conclusies van de deskundige en zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen verder reiken dan de deskundigheid van de neuroloog. Daarbij heeft de neuroloog zelf gezegd dat hij niet voldoende gekwalificeerd is om inhoudelijk in te gaan op de geduide functies. De deskundige was blijkbaar niet de juiste persoon om te oordelen over de beperkingen van appellant en de bezwaren die hij heeft aangevoerd in zijn beroepschrift.
4.3.2.
Het Uwv heeft zich kunnen vinden in de conclusies van de deskundige.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Het rapport van Schardijn geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. Zijn conclusie dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven in de FML berust op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en is overtuigend gemotiveerd aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellant beschikbare medische informatie. Dat de deskundige niet inhoudelijk over de functies oordeelt, maakt het vorenstaande niet anders. De belastbaarheid is juist vastgesteld door het Uwv en uitgaande van de juistheid van de belastbaarheid zijn de geselecteerde functies geschikt. De functies zijn overtuigend besproken door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Voor zover appellant meent dat er een andere deskundige benoemd moet worden stelt de Raad vast dat daar geen aanleiding toe bestaat. Er is geen reden voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door Schardijn en de daaruit voortvloeiende conclusies, zoals weergegeven in zijn rapport.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) P. Boer
IvR