ECLI:NL:CRVB:2018:1519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als installatiemonteur werkzaam was en op 7 maart 2011 uitviel door pijn aan zijn gewrichten. Na de wachttijd van 104 weken heeft hij een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 februari 2013 vastgesteld dat appellant per 4 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor hij geen recht heeft op een uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, met de overweging dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan aangenomen en niet in staat is de geduide functies te verrichten. Hij heeft medische stukken ingediend die zijn beperkingen onderbouwen, maar het Uwv heeft bevestigd dat de conclusies van de deskundige, reumatoloog Schardijn, juist zijn. De Raad heeft het rapport van Schardijn als zorgvuldig en inzichtelijk beoordeeld en komt tot de conclusie dat de belastbaarheid van appellant correct is vastgesteld. De geselecteerde functies zijn geschikt voor appellant, en er is geen aanleiding om een andere deskundige te benoemen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2018.