ECLI:NL:CRVB:2018:151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
17/765 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de berekening van de garantietoelage voor ambtenaren in het kader van regionale uitvoeringsdiensten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam voor de provincie, was betrokken bij de vorming van regionale uitvoeringsdiensten (RUD-en) en betwistte de berekening van zijn garantietoelage. Het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Midden-Holland had de garantietoelage vastgesteld op € 181,83 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2015, na een bevordering naar een hogere salarisschaal. De appellant stelde dat deze berekening onjuist was, omdat deze niet in overeenstemming zou zijn met het Sociaal Beleidskader Regionale Uitvoeringsdiensten.

De Raad heeft vastgesteld dat de berekening van de garantietoelage moet plaatsvinden volgens de regels van het Beleidskader. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon volhouden dat eerdere CAO-verhogingen buiten beschouwing moesten blijven bij de herberekening van de garantietoeslag. De Raad concludeerde dat de door het dagelijks bestuur gehanteerde berekeningswijze correct was en dat de appellant niet in een onbillijke situatie verkeerde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van het Beleidskader en de voorwaarden waaronder garantietoeslagen worden vastgesteld en herberekend, vooral in het kader van veranderingen in de functie en salarisschalen van ambtenaren.

Uitspraak

17/765 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 december 2016, 16/3220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Midden-Holland (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 18 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Vis hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Langenkamp-Becksma en drs. R. Went.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam voor de provincie [provincie] . In die provincie is door gemeenten, provincie en milieudiensten gewerkt aan het ontwikkelen van een provincie dekkend stelsel van maximaal vijf regionale uitvoeringsdiensten (RUD-en). In dat kader zijn uitvoeringstaken op het terrein van milieu, vergunningen en de handhaving overgedragen aan bestaande en/of hiertoe ingerichte RUD-en. Appellant is, na de vorming van de RUD [regio] ( [regio] ), per 1 juli 2012 aldaar geplaatst in de functie van [functie] bij de afdeling [afdeling] ,
salarisschaal 10.
1.2.
Na zijn voornemen hiertoe kenbaar te hebben gemaakt en appellant hierop zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 30 september 2015, aangevuld bij besluit van 12 januari 2016, appellant met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2015 bevorderd naar de uitloopschaal van zijn functie, salarisschaal 11, en de garantietoeslag met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2015 vastgesteld op € 181,83 per maand. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft aangevoerd dat de garantietoeslag per 1 april 2015 onjuist is vastgesteld als gevolg van een onjuiste toepassing van het Sociaal Beleidskader Regionale Uitvoeringsdiensten [provincie] (Beleidskader).
3.2.
Het dagelijks bestuur heeft zijn standpunt gehandhaafd en voor bevestiging van de aangevallen uitspraak gepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met partijen stelt ook de Raad vast dat voor de wijze van het berekenen van het salarisperspectief en de garantietoeslag het Beleidskader leidend is. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Beleidskader behoudt de ambtenaar die wordt geplaatst in een RUD het recht op het salaris en het salarisperspectief tot en met het maximum van de functieschaal zoals die voor hem geldt in de huidige functie en tevens het huidig perspectief tot en met het maximum in de uitloopschaal. Partijen zijn het erover eens dat het salarisperspectief van appellant bij de overgang op 1 juli 2012 juist is vastgesteld.
4.2.
Tot 1 juli 2012 waren ten aanzien van appellant de Collectieve Arbeidsvoorwaarden Provincie (CAP) van kracht. Vanaf zijn overgang naar de [regio] is de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Uitwerkingsovereenkomst (CAO/UWO) op hem van toepassing. Artikel 2 van bijlage 2 van het Beleidskader met als opschrift ‘Garantie/harmonisatieafspraken van CAP naar CAR/UWO’ bepaalt, kort gezegd, dat als het inkomen op jaarbasis bij de provincie hoger is dan het inkomen op jaarbasis bij de nieuwe werkgever, de ambtenaar recht heeft op een maandelijkse garantietoelage ter grootte van het verschil. Ingevolge artikel 3 van deze bijlage wordt de garantietoeslag éénmalig vastgesteld op het moment van indiensttreding bij de RUD en volgt deze toeslag de algemene salarisontwikkeling bij de RUD. Artikel 4 van de bijlage bepaalt dat als de ambtenaar een hoger salaris gaat ontvangen bij de RUD, anders dan als gevolg van de algemene salarisontwikkelingen bij de RUD, dit leidt tot verlaging van de garantietoelage in gelijke omvang als het salaris stijgt.
4.3.
Het geschil tussen partijen is toegespitst op de vraag op welke wijze de garantietoelage berekend moet worden indien het salaris, als in geval van appellant, wordt verhoogd anders dan door een CAO-verhoging.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat bij de herberekening van de garantietoeslag de - eerdere - CAO-verhogingen buiten beschouwing moeten blijven nu zijn salarisverhoging een gevolg is van plaatsing in zijn uitloopschaal. De Raad volgt appellant niet. Artikel 3, in samenhang gelezen met artikel 4 van bijlage 2 van het Beleidskader biedt, geplaatst in de context van de doelstelling en uitgangspunten van dit Beleidskader, geen grondslag voor deze uitleg.
Artikel 4 verwoordt de uitzondering van de in artikel 3 vervatte algemene regel ten aanzien van de éénmalige vaststelling van de garantietoeslag en de te volgen algemene salarisontwikkeling. Het dagelijks bestuur wijst er in dit kader terecht op dat de door appellant voorgestane wijze van berekenen ertoe leidt dat hij zijn op 1 juli 2012 vastgestelde perspectief overstijgt. De conclusie van appellant dat de door het dagelijks bestuur gehanteerde berekeningswijze tot gevolg heeft dat eerdere CAO-verhogingen gedeeltelijk wegvallen bij een salarisverhoging anders dan bij een algemene salarisontwikkeling, is juist. Dit is echter een direct gevolg van de wijze waarop de garantietoeslag vorm heeft gekregen en leidt, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, niet tot een andere conclusie.
4.5.
Tot slot heeft appellant een beroep gedaan op de in artikel 10 van het Beleidskader vervatte hardheidsclausule. Dit beroep slaagt niet omdat in geval van appellant bij toepassing van het Beleidskader geen sprake is van een individueel geval dat leidt tot een onbillijke situatie.
4.6.
Het dagelijks bestuur is niet ten onrechte tot het bestreden besluit gekomen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en J.J.A. Kooijman en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) J. Smolders

HD