ECLI:NL:CRVB:2018:1502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
15-7179 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • J.M.M. van Dalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politieambtenaar tegen de korpschef van politie. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.D. Dane, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure rondom zijn bevordering. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van de korpschef om het verzoek om bevordering af te wijzen ongegrond verklaard. De korpschef had in maart 2018 het bezwaar van de appellant gegrond verklaard en hem alsnog bevorderd, maar de appellant eiste ook schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.

De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De totale duur van de procedure was vijf jaar, vijf maanden en 27 dagen, terwijl de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. De Raad concludeerde dat de overschrijding volledig aan de bezwaarfase kon worden toegerekend. Op basis van deze overschrijding heeft de Raad de korpschef veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,- aan de appellant.

Daarnaast is de korpschef ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 2.004,-, en tot vergoeding van het griffierecht van in totaal € 415,-. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding daarvan.

Uitspraak

15/7179 AW
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 september 2015, 15/239 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De korpschef heeft desgevraagd nadere informatie verstrekt en appellant heeft daarop gereageerd.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden en verzocht om vergoeding van schade.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als politieambtenaar, per 1 maart 2009 in de functie van [functie 1] , ook wel genoemd [functie 2] , bij de voormalige politieregio [regio] , thans de eenheid [eenheid] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden. Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegger van de binnen de politie gemaakte afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft de korpschef het verzoek van appellant om bevordering op grond van het loopbaanbeleid afgewezen onder verwijzing naar de over de periode van 7 februari 2010 tot en met 16 mei 2012 vastgestelde beoordeling. In januari 2014 heeft de korpschef de beoordeling van appellant over de periode van mei 2012 tot en met december 2013 vastgesteld. Bij besluit van 26 maart 2014 heeft de korpschef het herhaalde verzoek van appellant om bevordering afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 3 december 2014 heeft de korpschef de tegen de besluiten van 10 oktober 2012 en 26 maart 2014 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van
3 december 2014 ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 12 maart 2018 heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van
26 maart 2014 gegrond verklaard, het verzoek om bevordering alsnog toegewezen en appellant bevorderd met ingang van 1 maart 2012. Meegedeeld is dat appellant nog een separaat besluit ontvangt over de indeling in salarisschaal 8 en de salarisnabetaling, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente. De korpschef heeft verder de in bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van € 1.002,- aan appellant vergoed.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft te kennen gegeven dat het besluit van 12 maart 2018 volledig tegemoet komt aan zijn bezwaren en dat het hem in hoger beroep uitsluitend nog gaat om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van de door hem in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten.
4.2.
De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
4.3.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden
4.4.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Sinds de ontvangst door de korpschef op
20 november 2012 van het bezwaarschrift tegen het besluit van 10 oktober 2012 tot aan de uitspraak van de Raad van vandaag zijn vijf jaren, vijf maanden en 27 dagen verstreken. De Raad heeft in de zaak zelf en de opstelling van partijen geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De conclusie is dat de redelijke termijn met één jaar, vijf maanden en 27 dagen is overschreden. Deze overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot een door de korpschef te betalen schadevergoeding van € 1.500,-.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de korpschef tot betaling aan appellant van een vergoeding van immateriële
schade tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
tot een bedrag van in totaal € 415,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J.M.M. van Dalen

IJ