ECLI:NL:CRVB:2018:149
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitleg en toepassing van artikel 30a.10 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam in relatie tot bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en onderscheid naar arbeidsduur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toepassing van artikel 30a.10 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) en de vraag of dit artikel leidt tot een verboden onderscheid op basis van arbeidsduur. Betrokkene, een ambtenaar die wegens reorganisatie ontslagen was, had een aanvraag ingediend voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze uitkering toegekend, maar de hoogte ervan was onderwerp van geschil. Betrokkene stelde dat de bedragen in artikel 30a.10 naar rato van de deeltijdfactor moesten worden toegepast, terwijl het college dit betwistte.
De Raad oordeelde dat de tekst van artikel 30a.10 geen ruimte biedt voor de door betrokkene bepleite uitleg. De Raad concludeerde dat er geen sprake is van een onderscheid op basis van arbeidsduur, omdat de regeling is gebaseerd op feitelijke bezoldigingsbedragen en niet op voltijdsbezoldiging die omgerekend zou moeten worden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de Raad oordeelde dat het college geen dwangsom verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om de NRGA correct toe te passen en bevestigt dat de regeling geen verboden onderscheid maakt op basis van arbeidsduur, mits de voorwaarden objectief gerechtvaardigd zijn. De uitspraak heeft implicaties voor ambtenaren die in deeltijd werken en hun aanspraken op uitkeringen.