ECLI:NL:CRVB:2018:1477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/1737 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de urenbeperking in het kader van de WIA-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 11 oktober 2010 een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had destijds vastgesteld dat appellante beperkt was tot maximaal vijf uur per dag en 25 uur per week, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 38,67%.

In 2014 werd appellante opnieuw onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die concludeerde dat er geen objectieve medische argumenten meer waren voor een urenbeperking. Dit leidde tot een beëindiging van de vervolguitkering per 23 maart 2015. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de urenbeperking ten onrechte was komen te vervallen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de motivering van het Uwv voor het vervallen van de urenbeperking toereikend was. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische stukken waren overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige of nader onderzoek.

Uitspraak

16/1737 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 maart 2016, 15/8178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Namens appellante is verschenen mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving met ingang van 11 oktober 2010 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts die appellante had onderzocht achtte haar wat betreft werktijden beperkt tot maximaal vijf uur per dag en maximaal 25 uur per week. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is mede op grond daarvan vastgesteld op 38,67%.
1.2.
Appellante is in maart 2013 betrokken geweest bij een aanrijding. Naar aanleiding daarvan is zij in 2014 op eigen verzoek opnieuw onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze kwam, voor zover thans van belang, tot de conclusie dat er geen objectief medische argumenten meer waren voor een urenbeperking, omdat geen van de in de Standaard verminderde arbeidsduur omschreven situaties zich voordeed. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd die appellante zou kunnen vervullen en op basis van een vergelijking van het daarmee te verdienen inkomen met het loon dat appellante voorheen als financieel medewerkster verdiende, heeft deze arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit van appellante met ingang van 23 maart 2015 berekend op 0%. Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het Uwv de vervolguitkering van appellante met ingang van
23 maart 2015 beëindigd.
1.3.
In bezwaar heeft appellante onder meer aangevoerd dat de urenbeperking ten onrechte is komen te vervallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens desgevraagd informatie van de behandelend sector (huisarts, anesthesioloog, psychiater en maag- darm- en leverarts) verkregen en appellante nader onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de visie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2014, onderschreven. Na onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van
6 november 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van
22 januari 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de motivering voor het laten vervallen van de urenbeperking toereikend geacht. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante per 23 maart 2015 medisch in staat moest worden geacht de voor haar geduide functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellante, kort samengevat, haar standpunt dat de urenbeperking ten onrechte is komen te vervallen herhaald. Appellante acht het onbegrijpelijk en getuigen van willekeur dat de urenbeperking ondanks een ongewijzigde medische situatie is vervallen. Zij meent dat het Uwv een deskundige had moeten inschakelen dan wel nader onderzoek had moeten doen om duidelijkheid te verkrijgen over de noodzaak van een urenbeperking.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht de motivering van het Uwv voor het laten vervallen van de urenbeperking toereikend heeft geacht.
4.2.1.
De urenbeperking per 11 oktober 2010 is destijds met name uit preventief oogpunt aangewezen geacht, gelet op de psychische toestand van appellante. De urenbeperking is bij de herbeoordeling in 2014 komen te vervallen, omdat de verzekeringsarts van oordeel was dat de psychische stoornis van appellante matig ernstig was en geen urenbeperking rechtvaardigde, mede gezien de fysieke beperkingen die ook waren gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt gevolgd en in zijn rapport van
28 september 2015 voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom een urenbeperking niet meer geïndiceerd is. Hierbij is rekening gehouden met onder meer de in bezwaar verkregen informatie van behandelend zenuwarts/psychiater P.R. Walburgh Schmidt van 15 juli 2015 waarin melding is gemaakt van een pijnstoornis, gebonden aan zowel lichamelijke als psychische factoren, en van een sinds 2013 sterk verslechterde situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft van belang geacht dat geen van de in de Standaard verminderde arbeidsduur genoemde situaties waarin een urenbeperking aan de orde kan zijn op appellante van toepassing is: bij appellante is geen sprake van een (ernstige) stoornis met een relevante invloed op de energetische belastbaarheid, er zijn geen redenen van preventie om een urenbeperking aan te nemen, omdat voltijds werken niet zal leiden tot een ontoelaatbare toename van klachten of ernstige verschraling van het persoonlijk functioneren en appellante is niet beperkt in haar beschikbaarheid als gevolg van een medische behandeling.
4.2.2.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische stukken overgelegd die nopen tot een ander oordeel over het vervallen van de urenbeperking. De stelling dat, gezien de ongewijzigde medische situatie, de urenbeperking gehandhaafd dient te blijven, slaagt niet, nu de motivering om deze niet te handhaven overtuigend is. Voor het inschakelen van een deskundige of het doen van nader onderzoek door het Uwv bestond geen aanleiding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 december 2014, moet geoordeeld worden dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van
27 oktober 2015 naar behoren gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) N. Veenstra

UM