ECLI:NL:CRVB:2018:1475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
16/2276 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag dubbele kinderbijslag voor dochter met zorgbehoefte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om geen dubbele kinderbijslag meer te verstrekken voor zijn dochter, geboren in 2009. Appellant ontving eerder een tegemoetkoming op basis van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG), maar deze regeling is per 1 januari 2015 vervallen. In plaats daarvan ontving hij dubbele kinderbijslag, maar de Svb heeft deze stopgezet omdat er geen positief advies van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) was. Het CIZ had in zijn advies slechts twee punten toegekend, terwijl er vier punten nodig zijn voor een positief advies.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de Svb in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius, omdat er aanvankelijk een punt was toegekend voor lichaamshygiëne, maar dit in bezwaar is vervallen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat uit recente medische informatie blijkt dat er geen sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van lichaamshygiëne. Appellant's dochter kan zich voor een groot deel zelfstandig aan- en uitkleden, en heeft alleen hulp nodig bij specifieke onderdelen zoals ritsen en knopen vastmaken.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2276 AKW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2016, 15/7443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P.J. Stevens hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stevens. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van [zijn dochter], geboren [in] 2009. Per 1 januari 2015 is de TOG vervallen. In plaats van de tegemoetkoming op grond van de TOG ontving appellant sinds 1 januari 2015 dubbele kinderbijslag voor [zijn dochter].
1.2.
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft de Svb appellant bericht dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2015 geen dubbele kinderbijslag meer zal ontvangen voor [zijn dochter] omdat een daarvoor vereist positief advies van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) ontbreekt. In zijn advies heeft het CIZ twee punten toegekend, voor lichaamshygiëne en communicatie, terwijl voor een positief advies vier punten nodig zijn.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 16 juli 2015 gehandhaafd. In bezwaar is opnieuw advies gevraagd aan het CIZ, dat dit maal drie punten toekende, voor communicatie, alleen thuis zijn en begeleiding buitenshuis.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1.
Artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) luidt sinds
1 januari 2015 als volgt.
“Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.”
3.2.
De in artikel 7a, eerste lid, van de AKW bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). De artikelen 11 en 12 van het BUK luiden als volgt.
“Artikel 11
1. Van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de wet is sprake als het een kind betreft dat zodanig ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of geestelijke aard dat de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate wordt verzwaard.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop vastgesteld wordt of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in het eerste lid.”
“Artikel 12
1. Om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft, wint de Sociale verzekeringsbank een op medische gegevens gebaseerd advies in bij het Centrum indicatiestelling zorg, genoemd in artikel 7.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de procedure alsmede de beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt gebaseerd.”
3.3.
De in artikel 12, tweede lid, van het BUK genoemde ministeriële regeling is de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg (Regeling). In de artikelen 2 en 3 van de Regeling is het volgende bepaald.
“Artikel 2
1. De SVB kan vaststellen dat er sprake is van intensieve zorg, indien het advies positief luidt.
2. Het advies luidt positief indien:
a. het kind blijkens een geldig indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg is aangewezen op permanent toezicht of op 24 uur per dag zorg in de nabijheid; of
b. het kind blijkens de beoordeling van het CIZ intensieve zorg nodig heeft.”
“Artikel 3
1. De beoordeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, komt tot stand aan de hand van de volgende items:
a. lichaamshygiëne;
b. zindelijkheid;
c. eten en drinken;
d. mobiliteit;
e. medische verzorging;
f. gedrag;
g. communicatie;
h. alleen thuis zijn;
i. begeleiding buitenshuis;
j. bezig houden, handreikingen.
2. Indien het CIZ oordeelt dat er sprake is van een zware zorgbehoefte op een item, kent het CIZ op dit item een punt toe.
3. Het kind behoeft intensieve zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien:
a. het 3–5 jaar is en het CIZ minimaal 5 punten toekent;
b. het 6–9 jaar is en het CIZ minimaal 4 punten toekent;
c. het 10–17 jaar is en het CIZ minimaal 3 punten toekent.
4. In aanvulling op het derde lid kan het CIZ tot een positief advies komen indien het desbetreffende kind een punt toegekend krijgt op het item medische verzorging en er daardoor sprake is van de noodzaak tot permanent toezicht van de ouders.”
3.4.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat de Svb heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius, nu voor het onderdeel lichaamshygiëne aanvankelijk een punt was toegekend, welk punt in bezwaar is vervallen. Er had volgens appellant een nieuw primair besluit moeten worden afgegeven, waartegen hij opnieuw bezwaar had kunnen maken. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank hierover in de punten 5, 6.1 en 6.2 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen.
3.5.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, waarbij de Svb heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op dubbele kinderbijslag ten behoeve van [zijn dochter] omdat [zijn dochter] volgens het advies van het CIZ geen intensieve zorg behoeft. De discussie spitst zich daarbij toe op de vraag of sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van de lichaamshygiëne, zodat voor dat onderdeel een punt had moeten worden toegekend.
3.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de recente medische informatie blijkt dat geen sprake is van een zware zorgbehoefte op het gebied van de lichaamshygiëne. Uit die informatie blijkt dat [zijn dochter] zich voor een belangrijk deel zelfstandig kan aan- en uitkleden. Alleen bij sommige onderdelen, zoals ritsen of knopen vastmaken en veters strikken, heeft zij hulp nodig. Verder heeft zij hulp nodig bij haren kammen en tanden poetsen. Er is dus weliswaar een zorgbehoefte, maar van een zware zorgbehoefte kan niet worden gesproken.
3.7.
Uit 3.4 tot en met 3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.H. Budde

TM