Uitspraak
mr. R.E.J.P.M. Rutte. Werkgever is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar ziekengeld per 8 mei 2015 te beëindigen. Appellante, die sinds 4 maart 2008 als inpakster werkte, meldde zich op 8 april 2014 ziek vanwege pijn- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar loon te verdienen in andere functies, ondanks dat zij niet meer in staat werd geacht haar oorspronkelijke werk als inpakster uit te voeren. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 4 april 2018 heeft appellante haar standpunten herhaald en betoogd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet in overeenstemming is met haar beperkingen. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante correct hebben beoordeeld. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies passend zijn en dat appellante niet meer recht heeft op ziekengeld.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij is vastgesteld dat appellante niet meer ongeschikt is voor arbeid en dat de beëindiging van haar ziekengeld terecht was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.