ECLI:NL:CRVB:2018:1460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
16/1842 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had zich ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en goed gemotiveerd. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische en fysieke beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe argumenten of medische informatie waren ingediend die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten.

Uitspraak

16.1842 WIA

Datum uitspraak: 16 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 februari 2016, 15/2782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en hebben verklaard dat zij geen gebruik willen maken van dit recht. Vervolgens heeft de Raad besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante genoot aansluitend op het einde van haar dienstverband als financieel administratief medewerker een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op
25 september 2012 heeft zij zich, vanuit de WW-situatie, ziek gemeld wegens nekklachten. Aan haar is een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet. Op 13 augustus 2014 heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 23 september 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van
16 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de beoordeling van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest en dat deze beoordeling inzichtelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de door appellante in beroep ingebrachte informatie van haar huisarts, neuroloog en psycholoog geen aanwijzingen bevat voor een psychische stoornis op de datum in geding noch voor meer beperkingen aan de rug of nek dan aangenomen, overgenomen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiertoe een overtuigende motivering heeft gegeven bij zijn rapport van 20 oktober 2015. Nu in bezwaar geen expliciete gronden zijn aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag, heeft het Uwv terecht afgezien van een heroverweging in bezwaar van de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Verder heeft de rechtbank overwogen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 23 oktober 2015 afdoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellante, omdat zij in staat moet worden geacht een interne opleiding te volgen en ook overigens deze functies geschikt zijn te achten voor appellante, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De op dit punt aangevoerde beroepsgronden slagen dan ook evenmin.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de gronden van bezwaar en beroep, aangevoerd dat haar psychische beperkingen, evenals de beperkingen aan haar rug en nek, zijn onderschat. Omdat de in de FML opgenomen beperkingen zijn onderschat, zijn de geselecteerde functies niet geschikt voor haar. Nu er bovendien ten onrechte in de bezwaarfase geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de geschiktheid van deze functies door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd bij rapport van 20 oktober 2015 dat de in beroep ingediende informatie van de behandelend sector geen aanwijzingen biedt voor meer beperkingen op de datum in geding dan aangenomen in de FML. De ingediende informatie vormt een bevestiging van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische situatie op de datum in geding wat betreft de nek- en rugklachten en er zijn geen aanwijzingen te vinden in de informatie van de behandelend psycholoog dat op de datum in geding sprake was van een depressieve stoornis. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe argumenten of nieuwe medische informatie ingediend, die twijfel oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling. Het hoger beroep slaagt dan ook niet wat betreft de medische beoordeling.
4.2.
In bezwaar is aangevoerd dat appellante, gelet op haar, door het Uwv onderschatte, klachten, geen werkzaamheden kan uitvoeren. Appellante heeft hiermee geen expliciete gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. Het Uwv mocht dan ook met een summiere heroverweging, zoals opgenomen in het bestreden besluit, volstaan.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de door appellante in beroep aangevoerde gronden betreffende de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante niet slagen en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellante.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
4.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

TM