Uitspraak
9 februari 2016, 15/3022 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
11 maart 1996 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Na 1997 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante meermalen herzien of ingetrokken, maar na bezwaar van appellante heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante steeds weer vastgesteld op 80-100%, laatstelijk per 23 december 2009.
10 juni 2014 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft ter vaststelling van haar beperkingen als gevolg van appellantes psychische klachten noodzakelijk geacht psychiater H. Kondakci te verzoeken appellante te onderzoeken. Deze psychiater heeft bij rapport van 20 augustus 2014 verslag gedaan van zijn onderzoek. De verzekeringsarts heeft vervolgens de beperkingen die appellante naar zijn mening heeft, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2014. Met deze beperkingen heeft een arbeidsdeskundige appellante in staat geacht een aantal functies te verrichten, waarmee zij nog een zodanig inkomen kan verwerven dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
11 december 2014 vastgesteld dat appellante per 12 februari 2015 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering.
12 februari 2015 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
7 juli 2014 onderzocht en heeft met appellante in haar moedertaal gecommuniceerd. De psychiater heeft geen depressieve stoornis vastgesteld en geen aanwijzingen gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis, maar heeft een dysthyme stoornis aanwezig geacht. Op basis van dit rapport heeft de verzekeringsarts enkele lichte psychische beperkingen voor appellante geformuleerd en daarnaast enkele lichte fysieke beperkingen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarna appellante niet onderzocht maar wel gesproken op de hoorzitting en de aanwezige rapporten in het licht van de door appellante aangevoerde bezwaren bestudeerd. Hij heeft geen grond gezien om af te wijken van de visie van de verzekeringsarts. De rapporten van de beide verzekeringsartsen en van de psychiater geven er blijk van dat zij een zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de arbeidsmogelijkheden en beperkingen van appellante, waarbij zij de aanwezige informatie van de behandelend artsen van appellante hebben betrokken. Naast informatie van voor 2011, betreft dat onder meer de informatie van haar psycholoog drs. M. Hoen van 21 februari 2011, van haar neuroloog
BESLISSING
P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018.