ECLI:NL:CRVB:2018:1441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische situatie en beperkingen van een appellant in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als chauffeur-bezorger werkte, meldde zich op 12 december 2012 ziek met vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat hij per 14 december 2014 niet meer arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om verschillende functies te vervullen. Na een nieuwe ziekmelding op 3 augustus 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij hij stelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen die voortvloeien uit zijn klachten hebben onderschat. Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen verdere beperkingen waren vastgesteld op de datum in geding. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische situatie van appellant zorgvuldig hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe gegevens waren die wezenlijk afweken van de eerdere conclusies. De Raad bevestigde dat de informatie van de behandelend artsen adequaat was betrokken bij de beoordeling van de medische situatie van appellant.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.